Ghana
 
Projecten:
 
- Gezondheidskliniek
   Danyame
 
- Waterput Danyame
 
- Bibliotheek Danyame
 
- Ghana dagboek
  (reisverslag 2004)
 
- Elektriciteitspalen
  Danyame
 
- maismolen
 
- vastenaktie
 
-Verslag Vastenaktie
Ghana dagboek (reisverslag 2004)

 

We zijn op weg naar Danyame, een dorpje in West Ghana, waar we vandaag verwacht worden en waar we -zo is ons verteld- een geweldig welkomsfeest zullen krijgen.

De weg is stoffig. Het heeft in deze streek al meer dan een maand niet geregend. Langs de weg lopen mensen vriendelijk naar ons te zwaaien om vervolgens, zodra onze Landrover gepasseerd is, een dichte mist van rood opstuivend zand over zich heen te krijgen.

Anane, de chauffeur, rijdt met een vaart van bijna 90km over de zandweg. Wij hotsen en botsen en rammelen mee in de achterbak. Af en toe springt er een geitje vlak voor onze wielen vandaan. Ik zit stijf van schrik,                           maar Anane vertelt  lachend dat hij nooit voor geiten afremt. ‘Die springen altijd opzij, de berm in’ zegt hij. ‘Bij schapen moet je uitkijken, die zijn veel dommer. Die steken gewoon vlak voor de bumper over. ´Maar´ zegt hij geruststellend, ‘ik heb nog nooit een schaap doodgereden’.Onderweg passeren we een aantal armoedige dorpjes.      Dorpjes die allemaal op Danyame lijken. Of ‘leken’ kan ik beter zeggen, want Danyame is in de laatste tien jaren een stuk welvarender geworden.

 

 

 

                       Rolverdeling

 

Bok:                     Is oorzaak van alles, zie gevolg.

Bout:                     Koningin-moeder van Ontwikkeling

Chief:                    Burgemeester van Danyame, en donateur van bok

Cor:                      Chief van Ontwikkeling

Danyame              Dorp in Ghana

Europese Unie      Medesponsor voor bouw gezondheidscentrum

Gerdi:                   Opzichter te Ghana

Gevolg:                 Gezondheidscentrum, elektriciteit, water en...

Haëlla:                  Eerste sponsor voor bouw gezondheidscentrum               Joke:                    Districtarts: introduceert Danyame bij Bout en Cor

Jos:                       Troonopvolger van de Chief van Ontwikkeling

Kaskazini:            a Derde sponsor; gaat gewoon door met ontwikkelen

                   b Het Masai woord voor ‘Noorden’.

 

               

            Dagboek uit Ghana

 


 

Januari 1991

 

‘Ik geef opdat gij geeft’

Dat hebben we geweten.

We weten het nog!

Zo kwam het:

 

Samen met mijn echtgenoot Cor bezoek ik mijn vriendin Joke de Graaf, die al 17 jaar als districtarts in Ghana werkt. Cor was toentertijd penningmeester van de Haëlla Stichting, een stichting die kleine, evangelisch geïnspireerde projecten gedeeltelijk financieel ondersteunt. Cor zoekt een nieuw project en Joke vertelt  over het dorp Danyame, waar een dringende behoefte is aan een gezondheidscentrum. Dankzij de gezamenlijke financiële steun van de Haëlla Stichting en later de Europese Unie, en vooral dankzij de bewoners van het dorp, die zelf alle bouwactiviteiten onbezoldigd  hebben verricht, is dit gezondheidscentrum er uiteindelijk gekomen.

 

Januari 1997

 

Opnieuw bezoeken Cor en ik onze vriendin Joke de Graaf en natuurlijk willen wij dat nieuwe kliniekje in Danyame wel even gaan bekijken. Nietsvermoedend rijden we het dorp binnen en zijn verbouwereerd als we daar als Sinterklazen worden ingehaald! Er speelt een brassband, er zijn honderden zingende en dansende schoolkindertjes, er wordt eindeloos  gespeecht en we krijgen maïskolven, ananassen en twee pronte bokken cadeau. Als klap op de vuurpijl worden we uitgedost in Ghanese kleding, krijgen een kroon op ons hoofd en worden vervolgens voorgesteld aan de Chief van Danyame. Zonder dat wij begrijpen wat er gebeurt, worden we gekroond tot ‘Development Chief’ en ‘Development Queen Mother’ van zijn dorp! Ook hebben we blijkbaar in het Twi, de streektaal waar we geen woord van verstaan, plechtig beloofd dat we ons levenslang zullen inzetten voor de ontwikkeling van het dorp Danyame…

Dat is natuurlijk een hele slimme zet van die Chief geweest. Eerst die twee bleekneuzen overladen met bokken en dán op hun eergevoel werken met kronen! Via contact met blanken heb je een entree in die rijke westerse wereld en dat is voor een ontwikkelingsland oh zo belangrijk! Amper gekroond vraagt de Chief ‘slechts’ om een generator, waarmee het gezondheidscentrum van elektriciteit kan worden voorzien.

 

Februari 1997 - Oktober 1999

 

Zo gebeurt het dat Cor en ik bij onze terugkeer in Nederland stevig aan de slag moeten voor ons dorp Danyame. Dat valt om de drommel niet mee. Bovendien moeten we een betrouwbare opzichter vinden, die toeziet dat alles volgens afspraak verloopt. Joke de Graaf stelt Gerdi van Noort voor, van oorsprong een Nederlandse verpleegster, nu Ghanese want getrouwd met Mozes Osei. Gerdi is meteen enthousiast en ze is bereid om contactpersoon tussen ons en Danyame te worden. Zij ziet er op toe dat er een hele degelijke generator komt. Het ding kost maar liefst vijftienduizend gulden. Maar als ie er is, dient zich meteen het volgende probleem aan: hoe krijg je elektriciteit van a naar b?

Kortom, het ‘koninklijke echtpaar’ moet opnieuw op de bedeltoer, dit keer voor elektrische bedrading, lampen en een degelijk transformatorhuisje. Mét stevig slot. Kosten vijfduizend gulden. Godzijdank lopen we op dit moment in de historie Jos Schalkwijk uit Noorden tegen het lijf. Jos is voorzitter van de stichting Kaskazini, een stichting die vele jaren geld heeft ingezameld voor de projecten van pater Roel Knaap en pater Piet Leliveld, twee Mill Hill missionarissen uit Noorden, die menigeen zich nog herinnert. Sinds hun overlijden is het niet makkelijk om nieuwe, levensvatbare projecten te vinden.

 

December 2001

 

Het is ongelooflijk. De elektrische bedrading functioneert en de generator heeft z’n stenen huisje. Met een hangslot. Vanaf nu komt de communicatie tussen Noorden en Danyame via nieuwsbrieven op gang. En dat is een gelukkige ontwikkeling.

 

December 2002

 

Er is naar grondwater geboord en het gevonden water wordt elektrisch opgepompt naar wel drie watertappunten in ons dorp. Schitterend, schoon en helder water komt er uit.

 

September 2003

 

Cor en ik lopen al een tijdje op de gedachte te herkauwen dat het belangrijk is dat Jos Schalkwijk en zijn vrouw Monique de mogelijkheid  krijgen om met eigen ogen te zien hoe blij de mensen in Danyame met de hulp uit Noorden zijn. En ook hóe hard die hulp nodig is. Daarom hebben we, nadat we Jos in het jaar 1999 leerden kennen, steeds gehoopt dat we hem zouden kunnen overhalen om een paar weken mee naar Ghana te gaan. Ook vonden en vinden we het belangrijk dat Jos onze Ghanese vrienden leert kennen, zodat hij zich thuis kan voelen en voor de toekomst een paar goede logeeradressen in dat land heeft. Maar zo’n reis leek er voorlopig  niet in te zitten want Jos en Monique hebben drie kleine kinderen, waarvan de jongste nog ‘n baby is. Wanneer Jos me dus begin september 2003 vertelt, dat Monique en hij samen hebben besloten dat hij tóch, maar dan wel alléén, naar Ghana wil gaan, spring ik een gat in de lucht. Hij zegt dat hij begin januari 2004 voor 14 dagen vrij kan krijgen. Meteen beginnen Cor en ik  met de voorbereidingen van de reis want het is nog maar kort dag. Vooral omdat wijzelf van eind september tot medio november nog naar onze kinderen en kleinkinderen in de USA willen gaan. Cor regelt de vliegtickets, de verzekering en het verblijf van drie nachten in een hotel in Accra. En aan mij is de taak om een reisroute uit te stippelen en onderdak te vragen bij een paar Ghanese vrienden. Joke de Graaf, die waarschijnlijk ook mee zal gaan, wil ik hier niet mee belasten want ze is net herstellende van een ziekte.

We kiezen voor een retourticket bij Ghana Airways want de op één na goedkoopste ticket is meteen 500 euro duurder. Dus bingo!  De service zal wel niet helemaal jofel zijn, maar wat maakt het uit… Ghana Air vliegt vanaf Düsseldorf en we gaan er maar van uit dat een onveilig vliegtuig niet door de controle komt en meteen aan de ketting gelegd zal worden door die degelijke Duitsers.

 

Cor is echter in september al ziek en het wordt alleen maar erger in de maanden die erop volgen. Begin december laat hij zich nog dapper voor 100 euro tropisch inenten, toont dus heus zijn goeie wil…, maar een week later is het duidelijk dat hij echt niet meekan. Zijn gezondheid laat het niet toe.

Plotseling begin ik hem te knijpen, krijg het gevoel dat ik er alléén voor sta en voel me opeens superverantwoordelijk voor het welslagen van dit bliksembezoek aan Ghana. Want Joke is nog ziek, en Jos nog nooit in Ghana geweest.

En hoe zal Cor zich thuis redden…

 

Donderdag 1 Januari 2004

 

Bij Ghana Air moet je gewoon goed in je tijd zitten. Soms kun je pas een paar dagen later dan gepland vertrekken…

 

De beschrijving van deze dag hoort niet in dit Ghana reisverslag thuis, maar ik doe het toch. Want het was een zeer frustrerende dag. Europa binnen komen is moeilijk, maar Europa verlaten kan ook heel wat voeten in de aarde hebben.

Officieel zouden we op deze eerste dag van het nieuwe jaar vertrekken.

Het reisschema was als volgt:

Vertrek vanaf Schiphol om 11.30 uur; per bus naar Düsseldorf; per vliegtuig van Ghana Airways via Rome naar Accra; aankomst Accra op 2 januari om 3 uur ’s nachts.

 

Rondom de klok van negen worden Joke, Jos en ik op deze eerste januaridag met drie auto’s naar Schiphol gebracht. ‘Drie auto’s’ lijkt behoorlijk overdadig maar is het niet, want er gaan zeven mensen mee om ons uit te zwaaien. Plus een boel koffers. We zijn wel een beetje vroeg maar dat is juist de bedoeling, want dan hebben de kinderen van Jos ruimschoots de tijd om rond te rennen, alle wipkippen in de speelhoek uit te proberen en bij de snackbar iets lekkers te krijgen. Kortom, het is de bedoeling dat het afscheid nemen van hun papa tevens een gezellig ‘Dagje Uit’ zal gaan worden.

Na nog een laatste kop koffie lopen we met z’n tienen op ons gemak naar de vertrekhal. De balie van Ghana Airways is nog niet open. Maar het is zeker dat we op de goede plek staan want het krioelt er van geduldig wachtende Afrikanen, waarvan het merendeel uit Ghana. Ik klets met een meisje met rasta kapsel. Ze zegt: ‘Ik hoop maar dat we vandaag nog vertrekken’. ‘Hoezo?’ vraag ik. ‘Ach ja’, verzucht ze. ‘Bij Ghana Air moet je gewoon goed in je tijd zitten. Soms kun je pas een paar dagen later dan gepland vertrekken’. Ik verstijf van schrik bij deze laconieke mededeling, want ‘volop de tijd’ hebben we zeker niet. Jos moet half januari gewoon weer op z’n werk zijn! ‘En altijd zijn er overboekingen’,  gaat ze verder, ‘dus je moet ruimschoots op tijd aanwezig zijn om verzekerd te zijn van een plaats aan boord’… Gelukkig zijn we dat. We staan redelijk vooraan in de rij.

Het wachten duurt lang, vooral  als er vier volwassenen en drie kinderen zijn meegekomen om je uit te zwaaien. Eindelijk, een half uur te laat, komt er beweging achter de balie. De mevrouw heet Haas, zij weet van Niets, maar moet ons met ‘I am so sorry, but …’ meedelen dat het vliegtuig in Düsseldorf niet kan vertrekken. Wanneer dan wél? Vandaag nog? Morgen? Overmorgen? En waarom? Haar naam blijft Haas want ook Dat weet ze niet. Ze zal mijn telefoonnummer noteren en dan horen we het nog wel… De Afrikanen reageren rustig op deze mededeling en druipen af. De Europeanen reageren verontwaardigd, maar druipen eveneens af. En om ± 13.00 uur zijn we allemaal weer thuis, terug bij de oliebollen.

 

Die middag zit ik een aantal uren met de wereld te bellen. Met Ghana, om de gemaakte afspraken af te zeggen; met Düsseldorf, Schiphol en met het 24 uur bereikbare nummer van ons reisbureau. Maar nergens wordt opgenomen, of men is zogenaamd ‘in gesprek’ en heeft de hoorn van de haak gegooid.  Natuurlijk bel ik regelmatig met Jos om te zeggen dat ik  niks te zeggen heb. Aan het eind van de middag geloof ik er niet meer in dat Ghana Airways nog contact met me zal opnemen en moet nu met tegenzin iets gaan verzinnen voor de warme avondhap. Tot grote opluchting van Cor, want hij heeft nog nooit van zijn leven gekookt en is blij dat ik het vandaag nog een keer voor hem doe.

 

Vrijdag 2 januari 2004

 

Wat hebben Afrikanen toch een engelengeduld

 

Het is vandaag geen feestdag meer. Het reisbureau moet dus open zijn en ik bel direct om 9 uur. Verbouwereerd hoort de andere kant mijn relaas aan en belooft contact op te nemen met Düsseldorf en Ghana Airways. Vervolgens hoor ik uren niks en dan rond lunchtijd komt het verlossende bericht dat we zéker vandaag zullen vertrekken. Maar we mogen rustig aan doen want we hoeven pas om 15.30 uur op Schiphol te zijn. We hoeven ons dan niet meer bij de balie van Ghana Air aan te melden maar kunnen direct in de bus naar Düsseldorf instappen. Aankomst Accra zal zijn op 3 januari om 8 uur ’s morgens en een taxi zal klaar staan om ons naar het Dutch Hotel te brengen. Klare taal! Een pak van m’n hart!

 

Meteen bel ik Jos. En daarna Gerdi in Ghana. Zij belooft al onze vrienden in Ghana in te lichten dat we twee dagen later dan afgesproken bij hen zullen aankomen. Ook zal ze contact opnemen met Godfrey, die nu al in Accra zit, en met hem afspreken dat wij hem morgen om 13.00 uur op het terras van het Riviera Beach Hotel zullen ontmoeten. Godfrey is een goede vriend van Gerdi. Hij heeft Gerdi’s auto, een grote Landrover meegekregen en zal de komende twee weken onze chauffeur zijn.

We gaan opnieuw naar Schiphol, dit keer met twee auto’s, want alleen Monique en Cor brengen ons weg. De bus staat al klaar, we nemen afscheid en zodra we een paar minuten rijden deelt de sappig Amsterdams sprekende chauffeur ons mee dat we op weg zijn naar Keulen. Wat, Keulen? Jawel, Keulen! Ons vliegtuig  kon gisteren niet vertrekken vanwege een motorische mankement, maar dat is nu bijna gerepareerd. Het gevaarte, een Boeing 747, staat nú nog in Düsseldorf maar zal straks overgevlogen worden. Het is de bedoeling dat we om ongeveer 22.00 uur zullen vertrekken. Maar wel vanuit Keulen, omdat er na 21.00 uur vanwege de geluidshinder niet meer gevlogen mag worden boven Düsseldorf. Dan maar naar Keulen. Wat kan het ons schelen… We eten onze boterhammen op, doen een tuk, houden bij een benzinestation vlakbij Enschede een plas- en gehaktbalpauze (volgens de chauffeur zijn die nergens beter dan hier!) en komen om 19.30 uur op Keulen Airport aan.

 

De rij voor de onbemande Ghana Airways balie is gigantisch. Het zijn bijna allemaal Ghanezen en Joke fleurt op en maakt overal een babbel. Ze fluistert ons toe dat we eens goed moeten opletten. Dan zien we hoe gewiekst Ghanezen kunnen voordringen! En jawel hoor: we zien een moeder, baby op de rug en een landverhuizing aan koffers sjouwend, aankomen. Handig gaat ze naast de nummer tien van de rij  staan. En even later ritst ze zichzelf soepel, geheel volgens de regels van Veilig Verkeer Nederland, tussen nummer tien en nummer elf in. Het meest frappante vind ik nog dat geen Ghanees zich daarover opwindt.

Het wachten in de vertrekhal duurt eindeloos. Nergens ook maar het beginsel van een stoel te bekennen, maar eigenlijk is dat ook niet nodig want er zijn koffers zat om op te zitten. Bij Ghana Air mag je per persoon 50 kg bagage meenemen. Dat is al rijkelijk veel, maar de meeste mensen hebben veel meer dan dat bij zich. Ook wij zitten over de limiet heen, want we hebben veel spullen bij ons om weg te geven. Iedereen sjouwt zich een ongeluk, en echt waar, ik wist niet dat er zúlke grote koffers bestonden!

 

Twee uur staan we in de rij voordat de balie open gaat. Niemand hoor je hierover mopperen. Wat hebben Afrikanen toch een engelen geduld! 

Het inchecken gaat gelukkig snel. Dan horen we dat het toestel pas rond 12 uur ‘s nachts zal vertrekken en dat er in de wachtruimte bij de gate gezorgd is voor eten. Er staat een kar klaar met koffie, thee, blikjes frisdrank en broodjes kaas/ham. Terwijl we zitten te eten fluistert Joke ons opnieuw in het oor dat we goed moeten opletten… Dit keer moeten we kijken naar het hamsteren van de Ghanezen! Het is inderdaad vermakelijk om te zien hoe sommige mensen hun handbagage volstouwen met broodjes en blikjes fris. Binnen de kortste keren is de kar leeggeroofd en is er alleen nog maar koffie. Weer is het opvallend dat niemand zich daarover druk maakt. In het continent van de ‘survival of the fittest-het overleven van de sterkste’ moet je pakken wat je pakken kunt. En is er geen eten meer, dan heb je gewoon pech gehad en moet daar niet over zeuren.

Het wachten duurt lang. We komen aan de praat met twee medische studenten, die voor drie maanden in Kumasi, de tweede grote stad van Ghana, co-assistentschappen zullen gaan lopen, en Jos belt nog even met Monique, die via internet allang weet dat we nog niet vertrokken zijn… En zo wordt het over twaalven en zitten we nog steeds in Keulen….

 

Zaterdag 3 januari 2004

 

Onder ons is nog steeds de Sahara, één grote bruine vlakte met een warwinkel van slingerende droge rivierbeddingen en sporadisch een dorp.

 

Ik maak me ernstig zorgen over onze afspaak met Godfrey `straks` in Accra. Als we nog langer aan de grond blijven in Keulen zijn we niet op tijd, en ik heb geen adres of telefoonnummer waarop  ik  hem  kan  bereiken!

Rond 1 uur ‘s nachts komt er eindelijk beweging in de rij wachtenden en kunnen we aan boord. De vloot van Ghana Air bestaat uit een paar oude, helemaal uitgeleefde Boeïngs 747. In die van ons doet de airco het niet, noch de ventilatie. Gevolg: het is binnen de kortste keren niet meer te harden van de hitte. Het lampje boven de stoel is kaduuk, dus een boek lezen is er niet bij dit keer. En er is al helemaal geen sprake van de luxe van film aan boord. De bekleding van de stoelen ziet er smoezelig uit en ruikt muf. Wij zitten op de laatste rij van de Economy Class, met achter ons de zes toiletten, die behoorlijk stinken en waarvan er twee kapot zijn. We bekijken geamuseerd het ‘gedoe’ van de Ghanezen om al hun overvloedige handbaggage in de bovenkastjes te proppen. Dat lukt natuurlijk niet. Ook werken sommige sloten van de kastjes niet, maar de bijna failliete Ghana Air doet er niet flauw over. Je mag het restant van je handbagage gerust voor en onder je eigen zitting, of desnoods de stoel van je buurman/vrouw, stouwen. Je hoeft daar geen permissie voor te vragen: je doet het gewoon! En je buurman of -vrouw is daar ook niet beledigd over, want vindt het de gewoonste zaak

 

 

 

van de wereld dat hij of zij de komende uren klem zit tussen spullen van een ander. Het is een kwestie van mentaliteit. Niemand die er zich aan stoort of een opmerking over maakt. Want dit keer geef jij de ruimte aan een ander en de volgende keer geeft de ander de ruimte aan jou.

 

Na het opstijgen wordt er een blikje fris geserveerd en al snel dalen we voor een tussenlanding in Rome waar een tussenstop van drie uur gemaakt wordt. Nog meer Afrikanen komen hier aan boord en nog meer handbagage moet een plek krijgen op de grond of tussen de benen van de mensen.Terwijl buiten volop sneeuw ligt is de hitte binnen benauwend. Winterkleding wordt verwisseld voor iets luchtigers, kindertjes jengelen, moeders geven borsten en ieder wacht gelaten tot we eindelijk om 6 uur ‘s ochtends weer opstijgen. Direct daarna wordt de warme hap geserveerd. Een gegeven paard moet je niet in de bek zien maar die hap is toch wel een beschrijving waard. Je kan kiezen tussen kip of vis. Ik kies het laatste en krijg een lauw prutje voorgeschoteld van gekookte blokjes yam, met een ondefinieerbaar sausje en iets vissigs. Daarbij nog een keihard broodje en een bijna gesmolten botertje, en als toetje een in plastic verpakt petitfourtje. Het is cake met een toefje zacht geworden mokkacrème erop. Ik wil met m’n vingers het gebakje uit het plastic nemen, maar de cake is te slap geworden, breekt en kledderd  in het restant van mijn vishap.

Na de maaltijd gaan alle lichten uit. Regelmatig worden we voorzien van ’n blikje fris of water en uiteindelijk vallen we  in slaap. We worden pas wakker als de landing al is ingezet. Achter het glas van het raam (we zitten aan bakboordzijde) is het dan inmiddels bloedheet geworden vanwege de felle zon die erop schijnt. Onder ons is nog steeds de Sahara, één grote bruine vlakte met en warwinkel van slingerende droge rivierbeddingen en sporadisch een dorp. God zij dank; het is pas 11 uur ’s ochtends, en in Ghanese tijd pas 10 uur! Met een beetje geluk kunnen we toch nog op tijd de afspraak met Godfrey halen.

Kotoka Airport is er sinds 1997 een stuk moderner op geworden. Er is nu overal airconditioning, er zijn volop bagage wagentjes, en de ‘mannen met petten” zijn uiterst vriendelijk en zorgen zonder smeergeld dat we toch snel en efficiënt alle loketten kunnen passeren. Door Joke en Jos ben ik voor deze twee weken benoemd tot penningmeester. Eerst zou Cor dit doen maar nu krijg ik deze klus op mijn bordje geschoven. Ik heb echter nog geen (cedi)cent op zak. Terwijl Joke en Jos  bij de carrousel wachten op onze koffers, ga ik alvast naar een Forexbureau, een wisselkantoor vlakbij. Ik zal beginnen met 400 euro’s in te wisselen voor cedi’s. Het bord met de koersen vermeldt dat één euro bijna 11.000 cedi’s waard is. Ik zal dus bijna 4 ½ miljoen (!) cedi’s  terugkrijgen. Maar dit bedrag wordt uitgereikt in voornamelijk coupures van 2000 cedi’s! Het schaamrood stijgt mij naar de kaken en ik voel me net een bankrover wanneer de loketjuf me twintig gebundelde stapeltjes van honderd bankbiljetten toeschuift, en nog een heleboel los geld. Wat moet ik hiermee aan? Het zal toch niet de bedoeling zijn dat ik dit hele zooitje hier ter plekke moet gaan natellen? Ik kies de weg van de minste weerstand, vraag om een plastic zak om de hele buit in te doen en vertrouw op de eerlijkheid van het meisje achter het loket.

Ik loop terug naar Jos en Joke, die nog steeds op de bagage staan te wachten. Joke adviseert me om al die cedi´s wél te gaan natellen, ook al kost het wat tijd. Maar ja, waar kan ik dat gaan doen?  Nergens kun je je hier afzonderen. Nergens een bankje om op te zitten en je kunt toch niet en plein publique duizenden bankbiljetten gaan zitten tellen?

Dan valt mijn oog op het damestoilet.Gelukkig is het geen hurk W.C. maar een gewone toiletpot, dus ik kan gewoon zitten. Het tellen van de bankbiljetten gaat moeizaam, want de meeste briefjes zijn beduimeld en kapot. Alle getelde bundeltjes van honderd flappen drapeer ik rondom mij heen op de grond. En wat blijkt? Ik heb anderhalf miljoen cedi’s(= ongeveer 150 euro) te weinig gekregen. Terug dus naar het Forexbureau, waar de bankjuffrouw alle flappen voor mij door de telmachine haalt. En jawel hoor, er zijn vele stapeltjes bij waarin maar 80 in plaats van 100 biljetten zitten. De juffrouw sputtert wat excuses en ik krijg alsnog mijn geld terug.

 

Joke en Jos hebben inmiddels de koffers geklaard en er staat buiten al een taxi klaar, die ons naar het Dutch hotel zal rijden. Het is 30 graden Celsius, maar het voelt weldadig aan, vooral omdat we met sneeuw vertrokken zijn.

Het hotel ligt ‘n flink eind buiten Accra. Het is een driesterren hotel en ligt aan zee. Er is een heerlijk zwembad en de kamers zijn goed. We hebben echter geen tijd om alles op ons gemak te ervaren, kleden ons snel om in iets luchtigs en laten ons dan door een taxi (kosten, na afdingen door Joke, van drie naar twee euro) naar het Riviera Beach Hotel brengen. We hebben het gehaald: het is nog vóór 13 uur! Het wachten is nu op Godfrey.

 

Even tussendoor iets over het Riviera Beach Hotel vertellen. Het is een oude liefde van Joke. Zij logeerde er vroeger altijd wanneer ze voor een paar dagen in Accra moest zijn. Ook Cor en ik hebben er een aantal keren overnacht. Het hotel is een monument van vergane glorie uit de koloniale tijd, ooit neergezet door de Britten en voor de Britten. Ruim opgezet en niet te ver van het centrum. Het ligt aan zee, met een heerlijk privé strand met palmbomen en een groot overdekt terras waar maaltijden gebruikt kunnen worden. Ooit kon men hier zwemmen in een imposant zwembad met een hoge duiktoren. Door slecht management en een vroegere politiek die toerisme weerde, is het hotel in verval geraakt. Het kolossale zwembad staat al twintig jaar leeg en is een kraamkamer voor hagedissen geworden. We logeerden hier in 1991 voor een schappelijk prijsje.Toen we in 1997 terugkwamen moesten we het vijfvoudige betalen; 60 gulden per nacht voor een kamer. Dat was relatief, zeker voor Ghanese begrippen, een vorstelijk bedrag. Daarvoor mag je toch een behoorlijke kamer verwachten. Maar dat viel vies tegen. Onze kamer had een prachtig uitzicht, daar niet van, maar de vliegenhorren waren kapot en de gordijnen gescheurd. Boven het bed hing een gammele ventilator aan een dunne stroomdraad en maakte enorm veel herrie. Uit de kraan kwam geen water en de W.C. trok niet door. Er was zelfs geen emmer met water neergezet en ook geen  fles met drinkwater. Maar wat ons toen de das omdeed waren de kakkerlakken. En nu zitten we op het terras van ditzelfde Riviera Beach Hotel en komen bij van de reis. Het wachten is op Godfrey.

 

Godfrey Amo Frimpong is zijn volle naam. Ik heb hem nog nooit ontmoet en Joke kent hem vagelijk. Hij is een vriend van Gerdi Osei van Noort. Hij heeft als chauffeur voor Gerdi gewerkt in het noorden van Ghana, vlakbij de grens met Burkina Faso. Dit is een zeer droog en armoedig gebied. Tien jaar geleden durfde Godfrey de stap te zetten om een eigen garagebedrijf in Kumasi op te zetten.  Hij is zeer vakbekwaam, dus zijn bedrijf loopt prima, vooral ook omdat hij veel klandizie heeft van de Europeanen die in Ghana werken in de missie of de medische zorgverlening. Gerdi is ook klant van Godfrey en heeft bij hem, tegen een schappelijk prijsje, een zeer ruime tweedehands Landrover gekocht. De stichting Kaskazini betaalde daaraan gedeeltelijk mee. De komende veertien dagen mogen wij deze Landrover van Gerdi gebruiken en ze heeft Godfrey kunnen strikken om zijn zaak voor twee weken te sluiten en onze chauffeur te zijn. We zijn daar enorm erg blij mee. Als vreemdeling kun je met een huurauto in dit land zonder bewegwijzering makkelijk verdwalen. Ook is het een luxe om een automonteur binnen handbereik te hebben!

Klokslag 13 uur komt hij aanzetten. Joke herkent hem meteen en omhelst hem hartelijk, en met drie ferme zoenen, waarvan hij -naar later blijkt- niet zo gediend is. Ghanezen zijn over het algemeen genomen niet zo lijfelijk. Vooral niet in het openbaar.   

 

Nadat we samen hebben ontbeten op het terras van het Riviera Beach Hotel maken we een plan de campagne voor vandaag en morgen. Voor vandaag is het plan  trouwens niet zo spectaculair want we zijn allemaal vooral  toe aan een bed. Ook Godfrey, want hij heeft slecht geslapen bij het Leger des Heils, het logeeradres waar hij meestal verblijft als hij  in Accra is. Hij geeft ons nog een rondrit van een uurtje door de stad, zodat Jos een eerste impressie van Accra kan krijgen en brengt ons daarna naar het Dutch Hotel. Eigenlijk waren we van plan om eerst een duik in het zwembad te gaan nemen, maar het wordt eerst een duik in bed. En daar komen we pas uit als het te laat is om nog te gaan zwemmen. We zijn dan te duf om voor de avondhap nog naar de stad te gaan, maar hebben toch wel trek. Het wordt een fantasieloos stukje kip met frites, gegeten op het dakterras van ons hotel. Het is een snackje van niks, maar wordt wel genuttigd in de sprookjesachtige ambiance van een palmenstrand ‘by night’.

En wat kan een mens nog meer wensen...

 

Zondag 4 januari 2004

 

Accra is een heerlijke, rommelige stad.

Echt Afrikaans.

 

Ik sta vroeg op, ga naar buiten en krijg een adembenemende zonsopgang cadeau, waar ik helemaal stil van word.

“Dag zon   -  dag zon   -  dag zalig hemelding...

Er is geen macht  - die ooit jouw kracht   -  zal breken.”

Deze tekst uit een liedje van Toon Hermans schiet me te binnen als ik die geweldige rode vuurbal langzaam uit de zee zie oprijzen. Ik voel me gelukkig. Waarom, dat kan ik niet verklaren, maar ik heb iets met Afrika. Dit continent geeft mij een gevoel van thuiskomen.

Jos is ook al vroeg opgestaan en heeft foto’s gemaakt vanaf zijn balkon, dat uitzicht biedt op de activiteiten van een woongemeenschap van vissers. Het barst er van spelende kinderen,  blatende schapen en armetierige mekkerende geitjes. Onder rieten afdakjes wordt er gekookt , gewassen en worden visnetten gerepareerd. De kleurige ranke boten worden klaargemaakt om zo direct de branding te trotseren. Dat is zwaar werk want de zee trekt hier enorm. We ontbijten op ons gemak en wachten daarna op Godfrey, die al snel komt aanrijden. Hij heeft heerlijk kunnen slapen vannacht en glundert van oor tot oor.

 

Vandaag hebben we nog ‘vrij’, geen afspraken of verplichtingen. We besluiten om naar een plaats aan de kust te gaan waar iedere zondag Ghanese muziek- en dansgroepen gratis optreden. Kokrobite Beach heet de plek. We moeten hiervoor wel de hele stad van oost naar west doorkruisen en komen prompt van de ene file in de andere file terecht. Maar dat geeft niet want we hebben de tijd. Nu kunnen we op ons gemak de kleurige straattaferelen op ons laten inwerken. Je komt ogen te kort!

Accra is een heerlijke, rommelige stad. Echt Afrikaans. Overal hoor je flarden van gezellige steel- en brassbandmuziek. De stad is een doolhof van stoffige straten met open watergoten. Door het in elkaar overlopen van vier kleinere markten, kun je Accra eigenlijk als één grote markt beschouwen. In de straten krioelt het van de kleurrijk geklede mensen. Overal langs de weg wordt handel gedreven. Vooral met allerlei etenswaar, maar ook met dakplaten, meubels en pompeuze bankstellen. Zelfs doodskisten zijn langs de kant van de weg te koop. Ze zijn er in allerlei soorten en maten. Simpel, of met extra tierelantijnen; met een dichte deksel of met een glazen huif. Maar neem je de weg naar het hiernamaals helemaal serieus, dan kun je jezelf laten begraven in een beschilderde houten, kanariegele banaan of een knalrode Spaanse peper. Maar een vliegtuig of een Cadillac kan ook. Zelfs kun je ervoor kiezen om naar de eeuwigheid vervoerd te worden in een pilsfles!

Het stikt en stinkt hier van krakkemikkige auto’s met kapotte uitlaten, die een walm van zwarte rook uitbraken wanneer ze optrekken. Als de auto even stilstaat, stormen er meteen van alle kanten mensen op je af die hun koopwaar opdringen: boterhamzakjes met water, stukjes gefrituurde banaan, gedroogde vis, lappen stof, teenslippers en zelfs loopt er iemand met mobiele telefoons te leuren.

Bij een hamburgertent, waar het vlees volgens Godfrey veilig  is, kopen we wat broodjes voor straks en bij een tankstation voor allemaal een eigen literfles gekoeld water. Vocht is hard nodig want het loopt tegen het middaguur. De hete, vochtige lucht, die hier aan de kust als een natte deken op je neer komt, is erg onaangenaam. Alle poriën in je lijf beginnen te

gieteren. Naar de w.c. gaan is gelukkig bijna niet nodig hier, want voor die tijd heb je al je vocht al uitgetranspireerd. De toiletten, vaak hurktoiletten, zijn meestal erg smerig.

We zijn ruimschoots op tijd voor de ‘Kokrobite Beach Performance’ en kunnen nog een paar stoelen in de schaduw bemachtigen. Het begint aardig vol te lopen, vooral met blanken. Al gauw komt er een jongen zeggen dat het entree 10.000 cedi’s (90 eurocent) per persoon kost. Joke begint meteen te sputteren, zegt dat ze hier al jaren komt en nog nooit heeft moeten betalen. Hij kijkt haar een beetje meewarig aan maar is onverbiddelijk;”Times are changing, madam”, zegt hij. Het valt ons echter wel op dat hij alleen maar entreegeld vraagt aan de blanken. De strandshow is in ieder geval zeker 90 eurocenten p.p. waard; de dansen en de muziek worden met verve uitgevoerd. Maar het wordt ons toch echt te gortig, wanneer dezelfde jongen van het entreegeld, als een speer op ons afkomt zodra Jos de videocamera uit z’n filmtas durft te halen. Om te mogen filmen moet je nog eens 30.000 cedi’s dokken! Godfrey is woest,. Hij gaat in discussie met de knul, zegt dat wij veel voor Ghana doen en videobeelden nodig hebben voor fondswerving. Maar de jongen is niet tot andere gedachten te brengen.  Dan maar geen videobeelden, denken we. We zijn uiteindelijk naar Ghana gekomen voor beelden uit Danyame. We bekijken nog een stukje van de show, en gaan daarna nog de zee in.

 

Op de terugweg eten we een hapje in Afrokiki, een gezellige openlucht eettent in Acca. Het wordt een soort hachee met erbij een bolletje gebakken rijst en een drankje. We betalen er acht euro p.p. voor. En Godfrey sputtert. Hij vindt het allemaal zonde van het geld. Allemaal véél te duur. Voor dat bedrag kan hij zijn gezin een maand lang te eten geven, weet ik.

 

Maandag 5 januari 2004

 

Op de achterruit van de bus staat geschilderd: ‘Only Jezus cares’…

 

Vandaag wordt een reisdag. Voor de rit naar Agogo, een stadje 250 km ten noordwesten van Accra, moeten we rekenen op 4 a 5 uur rijden. We worden in Agogo verwacht om 2 uur ‘s middags maar dat halen we nooit want eerst moet Joke naar de bank. En die is pas om 9 uur open. Ze is er sinds 1998 niet meer geweest en wil nu al haar geld opnemen en haar bankrekening opheffen. Dat zal waarschijnlijk veel tijd kosten, dus we spreken af dat we haar om 11 uur zullen ophalen. Ondertussen gaat Godfrey met ons mee naar het ‘Cultural Centre’. Een paar enorme, half overdekte markthallen waar uitsluitend kunstnijverheid producten worden verkocht. Maar we kopen niks, want het is handiger om dat de laatste dag voor ons vertrek te doen. Bij de bank komt Joke van een koude kermis thuis. De cedi is in al die jaren zo enorm in waarde gedaald, dat haar geld van toen bijna niks meer waard is.

Even ter informatie: toen wij in 1991 in Ghana waren kregen we voor 1 gulden 200 cedi, in 1997 was dat 1000 cedi, en nu kregen we voor een euro ruim 10.000 cedi! Het is dus maar goed dat Joke haar bankrekening sluit. Haar geld kan ze echter nu niet meekrijgen, zegt de bankbediende. Er moet eerst een schriftelijk verzoek ingediend worden. Ze krijgt daarvoor allerlei formulieren mee.

 

Eindelijk kunnen we rond 11 uur vertrekken naar Agogo. Maar het duurt dan nog bijna twee uur voor we de stad uit zijn omdat we van de ene file in de andere terecht komen. Het is maar goed dat Godfrey de weg weet, want richtingborden zie je hier nergens. Buiten Accra komen we op een redelijk goed onderhouden asfaltweg terecht. Het landschap wordt heuvelachtig. Er is zeer veel verkeer want het is de hoofdweg van Accra naar Kumasi, de tweede stad van Ghana. We zien gevaarlijk scheefhangende personenbusjes, uitpuilend van mensen en bananentrossen. De grotere bagage zoals kasten, bedden en fauteuils, worden op het dak vervoerd en soms staat er zelfs een onfortuinlijke bok bovenop vastgebonden. Thro-thro’s worden deze personenbusjes genoemd (komt van `through-through’). Ze zijn meestal van Japanse makelij. Ook zie je hier veel tweedehands bestelbusjes uit Nederland en Duitsland rijden. Het zakenadres van de voorganger staat er vaak nog volledig op. Zo zien we bijvoorbeeld de bestelwagen van Patisserie Geitenbeek uit Almelo met panne langs de weg staan. Het is langs de kant van de weg  trouwens soms een autokerkhof. We zien tientallen platgereden of uitgebrande autowrakken en af en toe een omver gekantelde vrachtauto in de greppel. Ook zien we in de berm een grote bus  staan, die zojuist door z’n achteras is gegaan. Hij hangt helemaal scheef. Alle passagiers staan geduldig langs de kant van de weg te wachten. Op de achterruit van de bus staat geschilderd:`Only Jesus cares’... Af en toe is er een wegblokkade van de politie waar je stapvoets langs moet rijden. Vooral thro-thro’s worden dan gecontroleerd want die hebben meestal veel te veel passagiers aan boord. Met een snelle fooi mag de chauffeur dan toch zijn weg vervolgen.

 

Voor Joke is de autorit naar Agogo  bekend terrein. Ze reed hem vroeger maandelijks en weet onderweg precies de plaatsen aan te wijzen waar je iets speciaals kunt kopen. Nsawam is het stadje van de broden. Allemaal vrouwen die alléén maar broden als handelswaar hebben. Vele broden worden ons door het raam aangereikt. Je voelt je ongemakkelijk, want als je van de een koopt, doe je de ander tekort. Zo heeft ieder stadje zijn eigen specialiteit en Joke vindt dat we alles moeten proeven. Hier kopen we een paar ananassen, daar een trosje kleine banaantjes. Maar bij die banaantjes (ladyfingers heten ze) horen dan volgens Joke weer pinda’s en die pinda’s kun je alleen maar in een ander dorp kopen.

 

En zo vervolgen we (te) langzaam onze weg, schiet Jos tientallen meters film op en komen we pas tegen de avond in Agogo aan, het stadje waar Joke een jaar of zeven heeft gewerkt en gewoond. Vlak voor Agogo ontmoeten we Jan Blijleven, een Nederlandse kinderarts, die al meer dan 35 jaar in Afrika gewerkt heeft, waarvan zo’n 18 jaar in Agogo. Hij geeft ons snel iets te drinken en nodigt ons uit om vanavond nog even een afzakkertje bij hem te komen halen. Even later melden we ons aan bij de directeur van het ziekenhuis die al vanaf twee uur op ons heeft zitten wachten. De ontvangst is hartelijk. We worden meteen naar het gasten verblijf  gebracht zodat we ons nog even snel kunnen opfrissen. We zijn namelijk uitgenodigd om met een stel vrienden uit eten te gaan.

 

Alle gebouwen op het ziekenhuisterrein  zijn gelijkvloers. De enige uitzondering op deze regel is het gastenverblijf, dat maar liefst vier verdiepingen heeft.  En uitgerekend wij met z’n vieren hebben de bovenste etage gekregen! Wel hebben we op deze etage helemaal het rijk alleen, want we hebben ieder een eigen kamer en er is huiskamer, twee douche-/w.c. ruimten en een keuketje. Godfrey is bang voor diefstal en wil onze bagage niet in de auto achter laten. Dus moeten we met alle koffers en weekend tassen, die nu nog loodzwaar zijn vanwege

 

 

de vele cadeaus, de zes trappen omhoog. Arme Jos, nog lichtvoetig en jong, sjouwt zich het laplazerus. Want het tempo van Joke en  van mij ligt een stuk lager en  arme Godfrey kan amper helpen want die krijgt met klimmen  last van z´n astma.

 

Het etentje met onze vrienden  wordt geserveerd op het dakterras van een  Party Centrum. Het is een nieuw, voor Joke onbekend gebouw. Dit nieuwe etablissement heeft een bar en een restaurant. Ook wordt er hier soms een film gedraaid. En in het weekend kan de lokale bevolking hier zelfs gaan dansen! Van heinde en ver schijnen mensen tegenwoordig voor hun vertier naar Agogo te komen. Het stadje Agogo is het belangrijkste uitgaanscentrum van dit district aan het worden, temeer daar je voor ‘de grote stad’ Kumasi toch nog altijd ruim een uur met de thro-thro op pad moet. Op het dakterras  van het Party Centrum waar we nu gaan eten, is het lekker koel. Er is inmiddels een frisse avondwind opgestoken. We hebben het gezellig samen. Het door onze vrienden betaalde etentje is lekker, de pils en de Fanta zijn  goed gekoeld, en gelukkig is het eten hier een stuk voordeliger dan in Accra. We zijn daar blij om want wij voelen ons  bezwaard dat we niet mogen betalen. De mensen hier verdienen zo weinig.

 

Na afloop van het dakterras dineetje gaan we, zoals beloofd, nog even bij Jan Blijleven langs. We zijn helaas voor hem geen leuk gezelschap meer want we zijn moe van alle indrukken van vandaag en moeten steeds moeite doen om niet te gapen. Om 23.30 uur zijn we terug in het gastenverblijf van het ziekenhuis.

Dan mogen we eindelijk toegeven aan die neiging...

 

Dinsdag 6 januari 2004

 

Jan ziet het somber in en zegt dat de onderarm wel geamputeerd zal moeten worden…

 

De dag begint met een koude douche. Letterlijk, want er is hier op het ziekenhuisterrein alleen warm water wanneer de zon een aantal uren op het waterreservoir geschenen heeft. Agogo ligt hoog in de heuvels en de ochtenden kunnen fris zijn in dit jaargetijde. Maar goed, we mogen al hartstikke blij zijn dat we überhaupt water hebben, zelfs genoeg om te kunnen douchen. Want we zitten momenteel in het droge seizoen en dan is water schaars.

 

We wandelen naar het gebouw waar de eetzaal is en zitten aan tafel met nog drie andere gasten. Het blijken medische studenten uit Kumasi te zijn, die voor een aantal weken stage lopen in dit ziekenhuis. Terwijl we vergast worden op pap, brood en roerei, proberen we hen uit te horen over hun studie. Maar ze zijn erg verlegen, vooral wanneer ze er achter komen dat Joke kinderarts is en hier vele jaren gewerkt heeft. Ze gedragen zich alsof ze tentamen bij haar moeten doen! Steeds komt er ziekenhuispersoneel de eetzaal binnen. Zodra Joke herkend wordt, wordt ze met een indianengebrul begroet en omhelst. Daardoor duurt het ontbijt langer dan de bedoeling is en dat is niet best want we hebben toch al te weinig tijd. Door het reisoponthoud, dankzij Ghana Airways kunnen we slechts een dag in Agogo blijven, terwijl het oorspronkelijke plan was om er twee dagen voor uit te trekken.

Tijdens het ontbijt spreken we af dat we eerst snel een rondje ziekenhuis zullen doen zodat we de rest van de ochtend over hebben voor een langer bezoek aan de kinderafdeling en de Under Five Clinic. Een Under Five Clinic is een soort consultatiebureau, waar kinderen worden gewogen en gevaccineerd. Jos kan daar vast wel wat metertjes leuke film schieten. En op de kinderafdeling willen we tekenspullen brengen en voor alle kinderen ballonnen opblazen.

 

Jan Blijleven heeft gisteren aangeboden om ons een rondleiding door het ziekenhuis te geven. Joke is echter bang dat zijn rondleiding te lang zal duren en te medisch zal zijn. Daarom zal zij ons dus zelf ‘even snel’ het ziekenhuis laten zien. Dat pakt echter geheel anders uit. Achteraf bezien waren we misschien toch beter af geweest met een rondje van Jan! Want zodra Joke op een afdeling haar neus laat zien, stormt meteen iedereen joelend op haar af. Ze wordt meegesleurd naar het kantoortje of de zusterspost en Jos en ik volgen gedwee in haar kielzog. Vervolgens krijgen we dan op elke afdeling een uitgebreide Ghanese begroeting en ik zal later wel vertellen hoe een officiële Ghanese begroeting precies verloopt. Wel kan ik alvast verklappen dat je de eerste tien minuten niet tot een gesprek kan komen, omdat je alleen maar bezig bent met handen schudden. Werkelijk ie - der - een komt zich aan je voorstellen. We maken deze ochtend kennis met de directeur, de accountant, het hoofd van het magazijn, de administrateur, de mensen van het  lab, de mensen van de röntgen en natuurlijk al het verplegend personeel. Met iedereen moet je dan uiteraard even een praatje maken en na twee uur rondleiding hebben we nog steeds geen zieke gezien en geen meter film gedraaid! Joke vindt het ook vervelend, maar ze kan moeilijk al die enthousiaste mensen tegenhouden.

 

Eindelijk bereiken we de Under Five Clinic. Hier is het leuk, denken Jos en ik. Hier valt tenminste wat te beleven! Onder een afdak zitten een dertigtal moeders met hun kleine grut geduldig te wachten, terwijl een zuster de baby’s en de peutertjes aan het wegen is.

Ze worden daarvoor in een soort broek met lange banden gehesen en opgehangen aan een haak van de weegschaal. Dat is leuk om te filmen en te fotograferen, denken we. Ik vraag dus aan de hoofdzuster of dat mag en leg uit dat de film gebruikt zal worden voor fondswerving voor een Ghanees project. Om de moeders alvast een beetje te paaien begint Jos aan de wat grotere kinderen ballonnen uit te delen. Na diep nadenken gaat de hoofdzuster, met duidelijke tegenzin, ermee akkoord dat we filmen. Dan vraag ik nog of ze ook aan de mama’s wil uitleggen waarom we willen filmen. Ik zie haar lange tijd met de moeders smiespelen en soebatten en de uitkomst is dat we alleen mogen filmen als we er geld voor geven!  Enfin, we zijn wel goed maar niet  gek natuurlijk! Omkoopbaar zijn we niet, maar wel teleurgesteld over deze reactie van de vrouwen en de hoofdzuster. We blijven nog een paar minuten kijken naar het wegen maar de lol is er een beetje af. Jos maakt trouwens stiekem lekker  toch nog enkele leuke foto’s!

 

Op de kinderafdeling worden we gelukkig hartelijker ontvangen. Sister Grace, de hoofdzuster is erg blij met al het knutselmateriaal en de spelletjes uit Nederland. We krijgen permissie om volop te filmen. Ik mag dit keer de camera hanteren want Jos heeft z’n handen vol aan het opblazen van ballonnen. Er liggen zo’n veertig kinderen op de afdeling, verdeeld over drie zaaltjes en een paar kamertjes. Allemaal krijgen ze van Jos een ballon, maar het meegebrachte pompje doet het niet. Jos zal dus al die veertig ballonnen vanuit zijn eigen goede inborst moeten volblazen!  Het is een geruststellende gedachte om te weten dat er in geval van serieuze ademnood een zuurstofcilinder in de behandelkamer staat en een dokter binnen handbereik is!

We bezoeken alle zaaltjes, maar blijven vooral hangen in het zaaltje met twaalf `Buruli ulcer-kinderen’. Deze kinderen liggen meestal voor langere tijd in het ziekenhuis en mogen vaak hun bed niet uit. Ze liggen zich kapot te vervelen want er is hier amper speelgoed en al helemaal geen speeljuffrouw. Sister Grace laat de kinderen soms wat sommetjes maken, maar papier en potloden zijn schaars en veel tijd om zich met de kinderen te bemoeien heeft ze niet. Terwijl ik sta te filmen en Jos ballonnen opblaast komt Jan Blijleven visite lopen op het zaaltje. Een jongetje van twaalf jaar probeert zich kranig te houden, maar ligt zachtjes te kermen en te kreunen  wanneer een verpleegster het verband om zijn arm moet losmaken. De wond stinkt geweldig en ziet er vreselijk uit; een paar vingers bengelen alleen nog maar aan een stukje huid. Jan ziet het somber in en zegt dat de onderarm wel geamputeerd zal moeten worden. 

Van een sportclub heb ik 200 euro uit de clubkas meegekregen om aan een goed doel te geven. Bij het zien van al die pijnlijke zweren besluit ik om het geld te besteden aan extra eiwitten voor de Buruli ulcer kinderen. Sister Grace zal er voor zorgen dat de kinderen het drankje dagelijks krijgen en bij Jan kan ze het drinkgeld ophalen.

 

lcer is een zeer agressieve zweer, die in een korte tijd grote gaten in het weefsel veroorzaakt. Vaak leidt dit tot een huid trans- plantatie en in het ergste geval tot amputatie van het aangetaste lichaamsdeel, meestal een arm of been. Het ziektebeeld is wereldwijd  niet zo be-kend, komt slechts in bepaalde streken voor, en over de oorzaak tast men nog in het duister. Een beginnende zweer kan nog verdwijnen, mits hij goed schoon gemaakt en iedere dag verbonden wordt. Maar gebeurt dit niet, en dat is helaas meestal het geval, dan wordt de zweer  steeds agressiever en richt allerlei verminkingen aan. Pas in dit stadium gaan de meeste ouders met hun kind naar het ziekenhuis, maar dan is het vaak te laat. Je kunt het de ouders niet kwalijk nemen. In de bush is het water schaars en vaak vervuild. Medicijnen en verbandmiddelen zijn alleen in de stad te koop en soms kost het een hele dag reizen om het dichtst bijzijnde zieken- huis te bereiken. Als je arm bent heb je geen geld om verband te kopen of een rit met de `thro-thro’ te betalen. Het ziekenhuisbeleid werkt eveneens in de hand dat moeders te lang wachten om met hun kindje naar de dokter te gaan. Bijna alle ziekenhuizen in Afrika hanteren tegenwoordig het zogenaamde `Cash and Carry’ systeem. Dat betekent: `Eerst betalen en dan be- handelen` (Carry on with the treatment). Stel je voor: Een mama met een Buruli ulcer-kindje komt bij de dokter. Die bekijkt de wond en stelt een behandelplan vast. Bijvoorbeeld vier weken opname, een huidtransplantatie en twee maal daags een wondbehandeling. De mama gaat ver- volgens met dit behandelplan eerst naar de apotheek. Hier koopt zij de medicijnen in die nodig zijn voor de komende vier weken. Daarna loopt ze naar een ander loket waar ze geld betaalt voor de operatie en voor het ziekenhuis verblijf van haar kind . Pas nu krijgt haar kind op de kinderafdeling een bed en kan de behan- deling eindelijk van start gaan. Even ter verdui- delijking: een opname kost een euro per dag en de huidtransplantatie en de verband middelen voor vier weken kosten bijna 200 euro. Dat klinkt weinig, maar bedenk wel dat het gemid- delde inkomen hier maar 40 tot 75 euro per maand is. Voor het eten van de kinderen moeten de moeders zelf zorgen, dus de komende vier weken zal deze mama op het ziekenhuis terrein moeten bivakkeren. Op de kinderafdeling is er een klein hok waar zij en de andere moeders mogen koken. `s Nachts slapen ze er met z`n allen op de stenen vloer of ze slapen onder het bed van hun kind. Voor mensen die te arm zijn om voor een behandeling te betalen heeft het ziekenhuis een `Poor and Sick Fund - een fonds voor armen en zieken’. Je moet echter wel straatarm zijn en helemaal geen familie hebben om door dit fonds geholpen te worden. In het algemeen is de familieband in Ghana erg sterk, hetgeen onder meer betekent dat bij financiële of andere noden familieleden vanzelfsprekend inspringen. Vlak voordat we de afdeling verlaten wip ik nog even het kamertje van Kofi binnen. Kofi, een jongetje van tien jaar, heeft een aangeboren hart afwijking die niet zo zeldzaam is. In Holland worden deze patiëntjes geopereerd als ze nog baby zijn en ze kunnen daarna probleemloos groot worden. In Ghana wordt deze operatie alleen in Accra of Kumasi gedaan en alleen voor mensen die het kunnen betalen. Dat kunnen de ouders van Kofi niet, dus Kofi is al tien jaar benauwd. Hij zit stilletjes op de rand van zijn bed en leunt met zijn armen op een kussen dat op het blad van zijn nachtkastje is gelegd. Zo zit hij dag en nacht; in deze houding kan hij zijn benauwdheid beter opvangen. De zuurstof cilinder staat naast hem en af en toe mag hij deze gebruiken. Joke kent het manneke goed en geeft hem een aai over z’n dappere bol en een snoepje. Ook Kofi krijgt een ballon en daarna verlaten we ontdaan en met een gevoel van machteloosheid de kinderafdeling.

Na de lunch rijdt Godfrey ons naar het regionale kantoor van de gezondheidsdienst in Konongo, een rit van een kilometer of veertig. Joke kwam hier vroeger dagelijks. Weer wordt ze jubelend ontvangen en weer worden wij aan tientallen mensen voorgesteld. We glimlachen vriendelijk tot we er kaakramp van krijgen. We verplaatsen ons van het Regionale Hoofd via het District Hoofd naar het Hoofd Vaccinatie. Vervolgens spoeden wij ons naar het Hoofd  Immunisatie en via het Hoofd Voedselveiligheid belanden wij, inmiddels totaal het spoor bijster, bij het Hoofd Gezondheidszorg.  En daarna ontmoeten wij  plechtig nog een heleboel andere Hoofden. Al deze mensen voeren lange gesprekken met Joke. Jos en ik dutten een beetje weg want we snappen er toch niet veel van. Wanneer we in het kantoor van het District Hoofd zitten valt mijn oog plotseling op een bord aan de muur. Daarop is het aantal geregistreerde aids patienten per district vermeld. Dat is een onderwerp waar ik best wel een spetterende vraag over kan stellen, denk ik. Ook om  de man duidelijk te maken dat ik  echt wel geïnteresseerd ben in zijn vakgebied. Ik vraag dus: “Hoe groot is de populatie van uw district?”. Hij verschiet van kleur en wordt duidelijk in verlegenheid gebracht. Peinst zich suf hoe mijn vraag te beantwoorden. Hij schuift een paar laden open, bladert door wat boeken en rommelt wat in een slordige stapel documenten op zijn bureau. Maar dan eindelijk: ‘Eureka’! Zichtbaar opgelucht herinnert hij zich plotseling dat er in hetzelfde gebouw een Hoofd Informatie zit! Kwiek sommeert hij zijn secretaresse om de man te gaan halen. Weer volgt er een rondje handen schudden en dan wordt mijn vraag herhaald. We krijgen een beetje de slappe lach wanneer ook het Hoofd Informatie het antwoord schuldig moet blijven. Maar, zegt hij, hij zal het voor ons gaan opzoeken. En ik schaam mij een beetje dat ik de vraag heb gesteld. We zijn zo gaar als een klontje boter in de tropen en willen weg. Joke lost het probleem diplomatiek op door te zeggen dat we bij een volgend bezoek zullen langs komen.

 

               “What  is  your  mission ? ”

 

Terug in Agogo gaan Jos en ik op bezoek bij Atta, de vroegere chauffeur van Joke, met wie ik de laatste zeven jaar gecorrespondeerd heb. Hij is getrouwd met Theresa, heeft vier kinderen en  woont in een dienstwoning van het ziekenhuis. Het is een appartement met twee kleine kamertjes. Van binnen ziet het er armoedig uit. Er liggen wat matrassen op de grond, er is  een waslijn over de volle lengte van het slaapkamertje gespannen en in de huiskamer staan slechts twee stoelen, waarop Jos en ik mogen plaatsnemen. Daarna volgt een officiële Ghanese begroeting en ik zal, zoals eerder in dit dagboek beloofd, uitleggen hoe dat gaat.

 

Zodra je met een gezelschap(je) ergens aankomt vorm je een rij: eerst de mannen en daarachter de vrouwen. In ons geval moeten Godfrey en Jos dus altijd voorop lopen en stiefelen Joke en ik er nederig achteraan. Vervolgens ga je de handen van alle aanwezigen schudden, van links naar rechts en je zwijgt daarbij in alle talen. De persoon van wie je de hand  schudt moet gewoon blijven zitten. Wanneer je iedereen begroet hebt mag je zelf gaan zitten en krijg je een glas water aangeboden. Nadat je iets gedronken hebt vraagt de gastheer : ”What is your mission - wat kom je hier doen?” En de woordvoerder van jouw groepje beantwoordt deze vraag dan met uit te leggen wat de reden van je bezoek is. Vervolgens staan de gastheer en alle aanwezigen op en komen, mannen voorop, vrouwen er achteraan, de handen van iedereen van  jouw gezelschap schudden. Ook van links naar rechts. Nog steeds wordt er niks gezegd en ook wij moeten tijdens de begroeting  gewoon blijven zitten. Pas na afloop van dit ritueel mag er eindelijk met elkaar gepraat worden. Wil je na verloop van tijd weer weg, dan staat de woordvoerder van jouw groepje op en vraagt permissie om te mogen vertrekken: “We beg for the road – mogen we weggaan”, vraagt hij. De gastheer beantwoordt dit verzoek dan meestal met: “The road is there - de weg is vrij”. Maar hij kan ook zwijgen en dan moet je gewoon nog wat langer blijven.

 

 Na dit intermezzo keren we weer terug naar ons bezoek aan Atta en Theresa en hun gezin. De twee oudste dochters Mary (16) en Diana (14),  volgen de middelbare school. Beide meiden hebben fantastische cijfers, zegt Atta. De twee jongste jongens Michael (10) en Patrick (7) zitten nog op de lagere school. Prompt krijgen we alle schoolrapporten te zien met daaraan vastgeniet het bedrag aan schoolgeld dat Atta aan het begin van ieder nieuw trimester vooraf moet betalen. Kun je dat  niet voldoen, dan mag je kind niet meer naar school. Terwijl Jos buiten op het heetst van de dag een potje voetbalt met Michael, luister ik geduldig naar Atta’s moeizame gestamel om financiële hulp. Hij heeft aan God gevraagd om al zijn schoolgeldproblemen op te lossen, dus alles zal goed komen, zegt hij! Ja kijk, bij zo’n groot geloof moet ik natuurlijk ook een beetje met de genade meewerken. Ik beloof dus dat ik mijn best zal doen om een sponsor voor zijn gezin te vinden.* Nadat Jos en Michael uitgevoetbald zijn en we nog wat foto’s gemaakt hebben, vragen we permissie om te mogen vertrekken - we beg for the road- en die krijgen we.

 

We halen Joke op, die bij iemand anders op bezoek is geweest. We hebben allemaal even behoefte aan stilte. Joke vraagt Godfrey om een smal, behoorlijk steil bergpad te volgen. Het pad is zo slecht dat een gewone auto er beslist niet zou kunnen rijden, maar met de Landrover is het te doen. Stapvoets klimt de auto langs de berghelling omhoog en Godfrey verklapt ons dat hij dit soort wegen heerlijk vindt. Boven is het uitzicht fenomenaal en de stilte verkwikkend. We wachten de zonsondergang af en komen tot rust. Dat is maar goed ook. Want later, terug in het gastenverblijf, is het een komen en gaan van opnieuw een heleboel mensen die ons nog ‘even’ willen komen begroeten. We hebben amper tijd om het avondeten, dat door het keukenpersoneel al die zes trappen op naar boven gebracht is, aan te raken. Zelfs als we rond elf uur de laatste gast uitlaten en daarna de buitendeur op slot willen doen, staat plotseling Atta met zijn hele gezin weer voor onze neus! Hij komt ons nog even een tegenbezoek brengen, want dat moet volgens Ghanees gebruik, zegt hij. Hij heeft, och arm, met Theresa en de kinderen urenlang buiten in het donker staan wachten, omdat hij niet wilde storen terwijl er nog andere bezoekers waren. De tienjarige Michael kruipt meteen bij Jos op schoot en is niet meer bij hem weg te slaan. Jos heeft er een vriend bij! Na een kwartiertje vraagt Atta permissie om te mogen vertrekken. Die krijgt hij.

En tegen middernacht liggen we eindelijk in bed.

 

(* Die is inmiddels gevonden)

  

Woensdag 7 januari 2004

.

De bladeren en de struiken   zijn   bedekt met  een  dikke  laag  rode  gravel  en  af  en toe  komen  we  in  een  mist  van  stof  terecht.

 

Voor we naar de eetzaal gaan om te ontbijten, maken Jos en ik een stuk of tien cadeausetjes klaar. Ze zijn bestemd  voor alle mensen uit de keuken en het gastenverblijf, die deze anderhalve dag voor ons gezorgd hebben. Ook aan onze vrienden zullen we een kleinigheidje geven. Iedereen krijgt een of twee T-shirts, waarvan Jos er koffers vol  bij elkaar heeft weten te bedelen, en ook nog een paar theedoeken, zakdoeken, en lach niet, een onderbroek! Ik wist namelijk nog van de vorige keer dat de mensen hier erg blij zijn met onderbroeken, vooral boxershorts, en ik heb er voor deze gelegenheid dus een stuk of dertig bij de Zeeman gekocht. 

Terwijl we bezig zijn met het sorteren van de cadeaus, komt Lucy binnen. Zij heeft in deze dagen voor ons wat kleding gewassen en gestreken. Zij komt dus zeker in aanmerking voor een cadeausetje, maar verdient eigenlijk nog iets extra’s, vind ik. Dan herinner ik me dat ik nog een heleboel tweedehands ‘weggeefspullen’ in mijn koffer heb zitten. Het zijn allemaal spullen die ik tegenkwam toen ik onlangs mijn bureau opruimde. Het is een plastic tas vol met overtollige etuis,  potloden, kleurpotloden, ballpoints en gummetjes, maar ook enkele sieraden en een paar horloges die ik nooit meer draag. Eigenlijk vind ik het behoorlijk gênant om die hele mikmak aan Lucy te geven, maar achteraf ben ik blij dat ik het gedaan heb, want ze juicht en jubelt alsof ze de jackpot heeft gewonnen!

 

 

Aan de ontbijttafel zien we tot onze stomme verbazing de twee medische studenten uit Leiden, waarmee we in Keulen in de vertrekhal uitgebreid hadden zitten kletsen. Ze zouden voor drie maanden co-assistentschappen lopen in het universiteitsziekenhuis van Kumasi. Alle voorbereidingen waren soepel verlopen, vertelden ze. Visum, werkvergunning, contract etcetera. Ook hadden ze al een bedrag vooruit betaald voor de huur van een kamer op het ziekenhuisterrein. Joke voorspelde ons toen al, toen de jongens even weg gingen om wat drinken te halen, dat die stage een fiasco zouden worden. En inderdaad, ze zijn van een koude kermis thuisgekomen. Amper hadden ze een stap in het ziekenhuis gezet, of ze hoorden dat ze allereerst een contant bedrag van, meen ik, 1000 euro per persoon moesten betalen. Niemand had hen daarover ingelicht, noch hebben ze ooit gehoord waarvoor dat bedrag zou moeten dienen. Zo’n smak geld konden ze natuurlijk ter plekke niet eventjes ophoesten, maar ook hun banksaldo schoot te kort. Ze hebben nog even overwogen om een lening te sluiten, maar toen herinnerden ze zich dat Joke had verteld over een opleidingsziekenhuis in Agogo. Gisteren zijn ze toen per thro-thro hier naar toe gereisd, hebben kennis gemaakt met de directeur en mochten meteen blijven. Ze hebben in het gastenverblijf overnacht en kunnen vandaag al beginnen op de polikliniek.

Tijdens het ontbijt komen weer hele horden mensen afscheid van ons nemen, onder meer de directeur van het ziekenhuis en Atta. We delen de cadeausetjes uit, een dankbaar karwei want iedereen is er zichtbaar gelukkig mee en gaan daarna naar de administratie om te betalen voor ons verblijf.

 

 

Het is te gênant om te vertellen, maar toch doe ik het maar... De directeur had opdracht gegeven om alle genoten maaltijden niet in rekening te brengen, zodat we alleen maar hoeven te betalen voor de twee nachten logies! En dat is 240.000 cedi´s (= 24 euro) voor Godfrey en voor ons drieën!

 

Hetzelfde bedrag moeten we betalen als we een half uur later in Konongo voltanken. Naarmate we dichter bij Kumasi komen, wordt het langs de weg steeds drukker. Bij bijna ieder stoplicht tikt er wel een gehandicapte bedelaar tegen het raam en houdt zijn hand op. We voelen ons ongemakkelijk, maar er is geen beginnen aan om hier in Ghana flappen te gaan uitdelen.

Vlakbij het centrum van Kumasi rijden we langs het garagebedrijf van Godfrey en hij nodigt ons uit om even bij hem thuis te pauzeren en kennis te maken met zijn vrouw, Edwina. Op de veranda voor zijn huis zet hij een paar stoelen voor ons klaar en voorziet ons van een flesje fris. Even later komt Edwina ons begroeten. Ze is verpleegkundige/verloskundige en heeft een eigen kraamkliniekje. Het gebouwtje staat op het bedrijfsterrein van Godfrey, pal naast het woonhuis van het echtpaar. De begroeting met Edwina is echter van korte duur, want ze heeft twee kraamklanten die beiden stevig aan het bevallen zijn. Al  lebberend aan ons flesje fris kunnen we vanaf de veranda de barensnoden van de twee mamma’s een beetje volgen. Vlak voor ons vertrek ga ik nog even bij Edwina langs om afscheid nemen. Ze stelt het erg op prijs en als ik vertel dat ik in mijn beroepsleven ook vele bevallingen heb gedaan, geeft ze me spontaan een snelle rondleiding.

 

 

 

Haar ‘maternity home’ bestaat uit drie kamertjes. In het eerste piepkleine kamertje worden alle pre- en postnatale controles gedaan. Tevens geeft Edwina hier de meeste behandelingen voor geboortebeperking, zoals het zetten van een spiraaltje of het geven van de prikpil. Verder kun je bij haar verschillende anticonceptiepillen kopen en ook condooms. Buiten, onder een afdakje, zitten een stuk of tien vrouwen geduldig op hun beurt te wachten. Binnen is het erg donker, maar daarom wel lekker koel. Het ziet er allemaal keurig netjes en schoon uit. Via een gordijn kom ik in de verloskamer terecht. Hier ligt een mamma haar laatste weeën uit te zingen. Letterlijk “zingen”, want haar gelaatsuitdrukking blijft onbewogen en ze laat absoluut niet zien dat ze pijn heeft. Haar monotone gezang klinkt als een mantra. En heeft misschien ook wel die functie want ze is heel geconcentreerd bezig. Op een poster aan de muur staan alle stadia van de ontsluiting en de bevalling getekend, en Edwina wijst veel betekenend de ontsluitingsring van acht centimeter aan. De kraamvrouw is er dus bijna! Via weer een gordijn kom ik terecht in het laatste kamertje waar drie lage bedden staan, heel dicht op elkaar. Er is amper loopruimte. Een van de bedden is duidelijk in gebruik, maar de kraamvrouw is buiten onder een boom gaan zitten. Ook zij puft meditatief haar pijn weg. Ze heeft nog een lange weg te gaan want ze heeft pas drie centimeter ontsluiting. Het is haar eerste bevalling en de baby ligt ook nog eens in een stuitligging. In Nederland zou zo’n vrouw altijd in een ziekenhuis moeten bevallen, maar hier is het bevallen in een prive-kliniekje al iets heel uitzonderlijks. Edwina krijgt daarom ook meestal alleen maar kraamvrouwen die vanwege medische problemen niet thuis durven te bevallen, of die voor de eerste keer moeten baren.

Ik had nog veel langer met Edwina willen praten, maar het zingen vanuit de verloskamer wordt steeds luider en dringender, dus ze moet snel naar haar kraamvrouw toe. En ook wij moeten trouwens dringend onze reis vervolgen.

 

In Kumasi gaan we nog even langs bij het Ghana Airways kantoor om alvast onze terugreis te bevestigen. Gelukkig is dat heel snel afgehandeld. Godfrey kent alle sluiproutes en manoeuvreert de auto meesterlijk door de stad heen. Kumasi is over het algemeen één grote opstopping, maar zodra Godfrey in een file komt vast te zitten, pakt hij direct de eerstvolgende zijweg en vindt dan altijd wel weer een nieuwe route. Zo loodst hij ons behendig de stad uit.

Het lange traject van Kumasi naar Sunyani, de hoofdstad van de provincie Brong Ahafo, verloop vlot. Onderweg proberen we wat woorden in het Twi, de belangrijkste taal in Ghana in ons hoofd te stampen. Woorden als: goede morgen, middag, avond, nacht, bedankt, hoe gaat het ermee, best, enzovoorts. De weg is, op een enkele kuil na, goed en er is weinig verkeer. Godfrey rijdt hard, maar we voelen ons erg veilig bij hem. Langzaamaan verlaten we de bergen en het landschap wordt steeds bosrijker. Dit is het gebied van het tropische regenwoud, maar geregend heeft het hier in geen maanden zo te zien. De bladeren van de struiken zijn bedekt met een dikke laag rode gravel en af en toe komen we in een mist van stof terecht. Het is hier dun bevolkt en we komen maar weinig dorpjes tegen. Pas zo’n vijftig kilometer voor Sunyani worden de bossen dunner en het verkeer weer drukker. Voor Joke wordt het naarmate de reis vordert steeds meer een ‘thuiskomst’. Ze heeft in deze provincie de gelukkigste jaren van haar leven doorgebracht. Ze is dol op de mensen van Brong Ahafo en zegt dat de mensen in deze provincie erg vriendelijk en betrouwbaar zijn.

In Sunyani stoppen we voor een wat late lunchpauze want het is inmiddels bijna drie uur. In een oud en statig hotel nog daterend uit koloniale tijden kunnen we een bord spaghetti krijgen. Godfrey heeft veel meer zin in ‘Ghanaian food’  en vraagt lachend permissie om ergens in een van de vele eettentjes langs de weg een portie fu-fu te mogen gaan eten. Als we hem drie kwartier later weer terug zien, zegt hij: ”That fu-fu. It was too much!” En ik begrijp hem maar al te goed want de eerste keer dat ik fu-fu at lag de deegbal, gemaakt van kookbanaan en cassave me als een betonblok op de maag! Godfrey zegt dat hij thuis, na het eten van fu-fu, altijd even plat gaat. Maar dat kan nu niet. Het is nu nog ruim een uur rijden naar Dormaa. 

 

Toen ik onze reis naar Ghana voorbereidde had ik aan Gerdi Osei gevraagd of ze voor ons een plaats wilde boeken in het gastenverblijf van het ziekenhuis in Dormaa. Ze schreef me echter terug dat haar baas, Mr. Samuel Anzu, net een nieuw huis had laten bouwen en dat hij er op stond om ons te gast te hebben. Joke kent Anzu van jaren her. Hij is hoofd van de Primary Health Care - Preventieve Gezondheidszorg in het Dormaa district. Ook ik ken hem redelijk goed want Cor en ik hebben veel met Anzu opgetrokken gedurende onze vorige twee bezoeken aan Ghana. Ook heeft hij een aantal jaren geleden een weekje bij ons in Zevenhoven gelogeerd. We zijn dus vereerd met zijn aanbod, maar wel een beetje huiverig voor het soort accommodatie dat we bij hem zullen krijgen. Kijk, het gastenverblijf van het ziekenhuis kennen we. We weten dat het eenvoudig en sober is, maar in ieder geval voldoende voor een niet al te verwende westerling. Wat voor soort onderdak we bij Anzu zullen krijgen is nog maar de vraag. Joke is bang dat het erg primitief zal zijn.

Daar valt wel voor een paar dagen mee te leven natuurlijk, maar persoonlijk ben ik bijvoorbeeld toch wel heel erg gehecht aan een vliegenhor en een beetje elektriciteit voor mijn leeslampje!

 

Als we in Dormaa aankomen belooft de rit naar Anzu’s huis niet veel goeds. Na een paar keer de weg vragen, worden we steeds verder de rimboe in gestuurd. We rijden over paden die Godfrey achter het stuur van zijn z’n four-wheel-drive helemaal blij maken. Eindelijk komen we tot stilstand op een erf met een aantal lemen hutjes en enkele voorraadschuurtjes voor de maïs en de cassave. Hier en daar staan wat bananenbomen, er lopen wat losse geiten en kippen, en verder krioelt het er van de kinderen.

En dan zien we Anzu.  Breed lachend komt hij op ons af. Ja, we zitten goed, zegt hij en wijst dan met een groots gebaar naar een stenen gebouwtje dat we nog niet gezien hadden. “Dit is mijn nieuwe huis en ik heb alles voor jullie klaar“, zegt hij hartstikke trots. We zijn helemaal beduusd. Een stenen huis verwacht je toch niet op zo´n primitief erf! Dan zien we onze vrienden Appau en Anane en nog een paar andere kennissen uit het huis komen. Het is fantastisch om hen weer te zien na al die jaren. Maar het valt ons wel op dat Gerdi er niet bij is.

Joke voelt meteen nattigheid. Ze weet dat het niet zo geweldig botert tussen Anzu en Gerdi, vooral ook omdat Gerdi, en niet hij, contactpersoon en coördinator voor Danyame is geworden. Op het werk is hij de officiële baas van Gerdi en hij heeft haar vast geen vrij gegeven om ons te komen begroeten! In feite heeft Anzu helemaal niets met het Danyame project te maken, maar volgens Joke probeert hij met man en macht een vinger in de pap te krijgen. Dat kan dus nog leuk worden de komende dagen!

Enfin, nu zijn we in ieder geval erg blij met de gastvrijheid van meneer Samuel Anzu. En eerlijk is eerlijk, dankzij hem hebben we een geweldig logeeradres, waaraan het gastenverblijf van het ziekenhuis niet kan tippen. Het huis heeft vijf slaapkamers en drie ruime badkamers met alledrie een w.c., een wastafel en een ligbad. Verder is er een keukentje, een grote zit-/eetkamer, en grenzend aan de zitkamer is er tenslotte nog een veranda met gezellig tuinmeubilair. Hoe heeft Anzu dit in ´s hemelsnaam kunnen betalen, denk je dan. Hij heeft maar een heel gewoon inkomen, zeker niet toerijkend om zo´n sjiek huis neer te zetten.

Maar dan komt de aap uit de mouw: het huis is gebouwd  in opdracht van zijn zoon, die met een Duitse vrouw getrouwd is, in Karlsruhe woont, kinderen heeft en regelmatig met zijn gezin naar Dormaa komt. Die zoon is  fabrieksarbeider en heeft een modaal inkomen. Maar terwijl je voor 1000 euro in Duitsland nog geen behoorlijk kippenhok kunt kopen, kun je met dat bedrag in Ghana wonderen verrichten. Anzu vertelt trots dat wij de eerste gasten in het nieuwe huis zijn. Tot vanmiddag is er nog keihard gewerkt om het huis klaar te maken voor bewoning. De muren zijn vanmiddag nog gesaust, de bedden in elkaar gezet, matrassen van schuimrubber gekocht en op maat gesneden, de elektriciteit aangesloten en de watertoevoer geregeld.

 

Zodra alle koffers binnengebracht zijn en we ons even hebben kunnen opfrissen, verkassen we naar de veranda. Er zijn inmiddels nog meer mensen komen aanwippen en de veranda raakt aardig overbevolkt. Nu begin het serieuze gedeelte van ons ontvangst en krijgen we een officieel Ghanees welkom compleet met de ‘What is your mission’-vraag, want Anzu is in die dingen zeer formeel. Jos wordt aan iedereen voorgesteld  en  opgenomen in de vriendenclub.

De veranda is  rondom afgesloten met een fraai ijzeren sierhek met tralies. Dit is gedaan om dieven te ontmoedigen. Maar het is ook een handig dranghek om de tientallen kindertjes tegen te houden, die door de tralies van het hek koekeloeren om een glimp van ons op te vangen!  ‘Bobo’s in de bush’ zijn we aan het worden!

Pas tegen zeven uur, wanneer de duisternis is ingevallen, komt eindelijk Gerdi langs. Ze ziet er afgepeigerd  uit en zegt dat ze erg moe is. Anzu is een paar dagen amper op z´n werk verschenen en dat betekent nóg meer werk voor Gerdi, terwijl ze het toch al veel drukker heeft dan hij. Nu moet ze ook nog meer dan een uur in het donker naar huis rijden, want ze woont helemaal in Sunyani. Als ze even later vertrekt gaat Godfrey met haar mee, want tot aanstaande maandag zal Anane onze chauffeur zijn. Godfrey kan dan morgen vanuit Sunyani met iemand meeliften naar Kumasi zodat hij een paar dagen thuis kan zijn.

 

Nadat Gerdi en Godfrey vertrokken zijn, worden we uitgenodigd om aan tafel te gaan. Appau en Anane blijven ook mee eten. We krijgen gekookte yam, een heet peperig bonenprutje en verse ananas voorgeschoteld. Josephine en haar twee dochtertjes van negen  en elf jaar hebben voor ons gekookt. En dat doen ze vier dagen lang. Josephine heeft ook  een baby van negen maanden,  een  heerlijk  goedlachs  mannetje.

Na het eten drinken we nog even een kop koffie op de veranda, maar worden al gauw opgevreten door de muggen, dus gaan maar weer snel naar binnen. Even later vertrekt iedereen naar zijn eigen huis en hebben we het rijk alleen. Terug op mijn slaapkamer bemerk ik dat het licht het niet doet. Dat wordt dus toch nog primitief liggen lezen bij het licht van een zaklantaarn!

 

Donderdag 8 januari 2004

 

En in het derde dorp kan ik eindelijk Comfort omhelzen. Comfort Kyera is haar volledige naam. En wat een charisma heeft die vrouw.

 

’s Ochtend zie ik dat er geen lamp in de fitting zit...

’s Ochtends hoor ik ook dat we het huis echt niet voor ons alleen gehad hebben. Jos vertelt dat hij veel gestommel en het gehuil van een kind heeft gehoord vannacht. Aan de ontbijttafel vernemen we van Anzu dat Josephine ook hier in ‘ons’ huis slaapt, samen met haar twee dochtertjes en de baby. Anzu is de vader van deze baby. Hij wil met Josephine trouwen, maar zijn vrouw weigert om te scheiden. Hij woont en slaapt nu nog steeds bij zijn eerste vrouw, op hun oorspronkelijke erf. Want zo is de traditie. Wij logeren dus op z’n tweede erf, dat eigenlijk van z’n zoon is en waar Josephine nu onze gastvrouw is.

Terwijl we zitten te eten zit de 55 jarige pappa Anzu gezellig met z’n zoontje op schoot bij ons aan tafel. Hij geniet zichtbaar van zijn vaderrol en is geweldig trots op zijn eerste en enige zoon. Even later komen Appau en Anane ook ontbijten. Wie Anane is heb ik al een beetje uitgelegd. Hij werkt als chauffeur voor de Primary Health Care (PHC)  en dat deed hij ook al toen Joke nog districtarts in Dormaa was. En  Appau zal ik nu introduceren.

 

Meneer John Appau zoals hij officieel heet heeft dertien kinderen en een hoop kleinkinderen. Hij is 70 jaar en vijf jaar met pensioen. Ook Appau heeft vroeger voor de PHC gewerkt en een van zijn belangrijkste taken was het organiseren van Family Planning campagnes.

 

 

In 1991 zijn Cor en ik een dagje met hem mee op stap geweest tijdens zo´n campagne. Iedereen in ons gezelschap kreeg toen een button opgespeld met daarop de tekst: “Family Planning, because I care. – Geboortebeperking, omdat ik zorgzaam ben.” Ook Appau droeg trots die button en wij moesten een beetje gniffelen wetend van die dertien kinderen. Hij werd toen vertrouwelijk en zei dat hij het jammer vond dat hij zelf nooit aan geboortebeperking heeft gedaan. Hij wist toen niet beter. Zag kinderen als een investering voor zijn eigen oude dag. Appau is een gelovig mens en is actief lid en ouderling van de Pinkstergemeenschap. Het is een doodgoeie man, zachtaardig en zorgzaam. Hij rookt en drinkt hij niet, terwijl hij dat voor zijn bekering tot Christen nog wel volop deed. En hoewel polygamie in Ghana niet zeldzaam is, heeft Appau het vanuit zijn geloof altijd bij één vrouw gehouden. Maar dertien kinderen baren is slopend voor haar geweest. Vroeger kon ze nog wat bijverdienen met de verkoop van yam, cassave en andere producten van haar eigen groentetuin, maar nu is ze tot niets meer in staat. Het pensioentje van Appau, die meer dan 40 jaar in overheidsdienst heeft gewerkt, is maar 30 euro per maand. Daarvan moet hij zes personen onderhouden want er wonen ook nog vier kleinkinderen bij opa en oma in huis. Het zijn kinderen van een dochter die gescheiden is en daarna teleurgesteld met de noorderzon is vertrokken. De vier kleinkinderen zitten allemaal op school en Appau moet dus ieder trimester een groot bedrag aan schoolgeld betalen. Gelukkig heeft hij wat neveninkomsten van zijn tuin en van het malen van maïskorrels met een molen die op dieselolie loopt. Vanaf 1991 schrijven Appau en ik twee maal per jaar een brief aan elkaar, vandaar dus dat ik het nodige over zijn gezinssituatie weet.

Na het ontbijt proppen we ons met z´n zessen in de Landrover. Vandaag gaan we in drie verschillende dorpen een gezondheidscentrum bezoeken. Anzu zal ons overal even introduceren en op ons verzoek zorgen dat iedere ontvangst kort gehouden wordt.

 

In het eerste dorp is net een Under Five Clinic (UFC) aan de gang. Die wordt buiten onder een grote boom gehouden. Het is een gezellige bedoening en Anzu zorgt er voor dat we probleemloos mogen filmen. Het krioelt er van de moeders met een baby op de rug. Vaak hebben ze dan ook nog een peuter en een kleuter aan ieder hand. Alle mensen zitten geduldig in de schaduw op hun beurt te wachten. Een voor een worden ze bij de zuster geroepen, die onder de baobab-boom achter een wankel tafeltje alle administratie zit bij te houden. Aan een stevige boomtak is een weegschaal opgehangen. De moeder moet haar kind meestal onder enorm protest, in een hangbroek hijsen en vervolgens kind en broek aan de haak van de weegschaal hangen. Het aflezen van het gewicht wordt door de assistent van de zuster gedaan en de zuster noteert alles op een kaart. De moeder heeft de kaart meegebracht die ze sinds haar eerste bezoek aan de UFC heeft gekregen.

Na een kwartier worden we door Anzu binnen geroepen en volgt de officiële kennismaking met de zuster en haar assistent, die we zojuist buiten uitgebreid aan het werk hebben gezien. Zij geeft ons een korte rondleiding door het gebouw en gaat dan weer terug naar de weegboom. Bij ons vertrek geven we aan allebei ´n T-shirt, waarmee we dankzij onze sponsors scheutig kunnen uitdelen. Ze zijn er dolgelukkig mee!

Ook in het tweede dorp krijgt ieder personeelslid een T-shirt. Het is hier de ochtend van de zwangerschapscontroles. Dit gebeurt uiteraard niet onder een boom, maar netjes binnen op de onderzoekstafel. De mamma´s zitten trouwens wel buiten onder een boom en wachten op hun beurt. Opnieuw krijgen we een snelle officiële ontvangst en een wat langere rondleiding. Zelfs de latrines en de put voor de placenta´s krijgen we te zien.

En in het derde dorp kan ik eindelijk Comfort omhelzen. Comfort Kyera is haar volledige naam. En wat een charisma heeft die vrouw. Ze is verpleegster/vroedvrouw. Cor en ik hebben haar voor het eerst in 1991 ontmoet en waren allebei direct dol op haar. We zijn heel veel dagen met elkaar op stap geweest naar verschillende afgelegen dorpjes. Zij trainde hier de Traditional Birth Attendants (TBA´s) om zo hygiënisch mogelijk een bevalling te begeleiden en op tijd de afwijkingen tijdens zwangerschap en baring te onderkennen. TBA is een oude vrouw die traditioneel in haar dorp de zwangeren tot en met de bevalling begeleid. Het vak wordt doorgegeven van moeder op dochter. Ieder dorp heeft maar één TBA en die heeft een hoge status binnen de gemeenschap. Meestal doet ze een bevalling of vijf/zes per jaar. De meeste TBA´s kunnen lezen noch schrijven en wij waren onder de indruk hoe het Comfort lukte om deze vrouwen toch nieuwe kennis bij te brengen. Dat ging dan in de vorm van een liedje op rijm, waarbij ritmisch gedanst werd. Je zou het met rappen kunnen vergelijken. Al rappend leerde Comfort de vrouwen bijvoorbeeld de volgorde van het steriel afnavelen van een pasgeboren baby. Een gezongen liedje op rijm wordt immers makkelijker onthouden dan dorre informatie uit een boek. Aan het eind van een serie lessen worden de vrouwen officieel gediplomeerd en krijgen daarna een T-shirt met T B A erop. Ook krijgen ze een geel `verlosemmertje´. Beide  items  fungeren als een soort statussymbool en de vrouwen zijn er dan ook erg trots op. De gele`verlosemmer´ lijkt nog het meest op een emmertje waar bij ons muurverf in wordt verkocht. Het is goed afsluitbaar en de inhoud bestaat uit een stukje zeep, een potje locale gin (80% alcohol) met daarin een touwtje, een stuk plastic van een vierkante meter en een plastic schort.

Na ons eerste bezoek aan Ghana ben ik met Comfort blijven schrijven. Ieder twee maanden doen we dat en we zijn echte vriendinnen geworden. Ze is getrouwd met Mensah die natuur- en scheikunde leraar op een middelbare school in Dormaa is. Samen hebben ze drie kinderen. Sinds nu alweer bijna twee jaar is ze door Anzu, haar werkgever weggestopt in dit ver afgelegen dorp in de bush waar ze de leiding heeft over een groot gezondheidscentrum. In haar brieven aan mij klaagt ze steen en been over deze werkplek. Vaak lukt het haar niet om in de weekends naar haar gezin  in Dormaa te gaan omdat de thro-thro´s meestal alleen op de doordeweekse dagen rijden wanneer er markt in het dorp is. Soms komt ze in geen weken thuis en ze voelt zich hier eenzaam.

 

Zodra we haar dorp bereiken en het terrein van de kliniek oprijden komt Comfort naar buiten gerend. Uiterlijk is ze helemaal niets veranderd. Ze is vijftig nu maar dat zie je helemaal niet. We krijgen wat brokken in kelen als we elkaar omhelzen…

Ze is zwangere vrouwen aan het controleren. Er zitten zeker nog twintig mensen onder een boom op hun beurt te wachten, maar zonder pardon onderbreekt ze haar werk en laat alle moeders gewoon nog een paar uur langer wachten. Zo gaat dat hier. Gasten zijn belangrijk en moeten verwelkomd worden. Dus niemand moppert en de wachtende vrouwen lachen zelfs vriendelijk naar ons. Comfort neemt ons mee naar een zijvleugel van het gebouw, waar zij  in haar eentje woont in twee kleine kamertjes. In de rest van het gezondheidscentrum woont niemand. Er liggen ziekenhuisspullen opgeslagen. Ik kan me heel goed voorstellen dat ze zich hier eenzaam voelt, vooral als het donker is. Bovendien staat de kliniek nog een eindje buiten het dorp.

Haar twee kamers heeft ze gezellig ingericht en er staat ook een klein t.v.tje, wat alleen maar een testbeeld geeft en wat muziek. Dat moet haar helpen om de eenzame avonden door te komen.

Terwijl Anzu, Appau en Anane weggegaan zijn om ergens anders te eten, krijgen wij de lunch bij Comfort. Een paar kleine meisjes hebben haar geholpen met koken. Eerst gaat er een bak water rond om je handen te wassen en daarna mogen we met onze vingers eten. Comfort is een groot tegenstander van het gebruik van bestek. God heeft ons vingers gegeven om er mee te eten is haar filosofie. En soep kun je gewoon opslurpen. We krijgen fu-fu, gekookte yam, een hele hete vissaus en gekookt geitenvlees. Geitenvlees, brrrr.., ik griezel er van. De flarden huid drijven in het water. Ook meen ik nog een oor van het beest te herkennen. We krijgen een groot stuk vlees met taai vel en ik pulk een beetje vrijblijvend aan mijn brok geit. `Laat ontbeten. Weinig honger…´ prevel ik laf en leg het terug op mijn bordje. Jos kluift ook niet van harte. Van het andere eten, de yam, fu-fu en vissaus nemen we een paar muizenhapjes. Gelukkig is Joke een betere afneemster. In de deuropening staan een stel kinderen naar ons te kijken. Na afloop van de maaltijd krijgen ze van Comfort de restanten. Even later zitten ze onze afgekloven brokken geit tot op het bot af te kluiven.

 

Anane komt ons met de auto ophalen en rijdt ons en Comfort naar het plaatselijke schooltje. Appau en Anzu zijn er al. Onder een boom worden zeven stoelen neergezet. We worden Ghanees verwelkomt door de vier onderwijzers, ondertussen aangestaard door een stuk of honderd schoolkindertjes. Allemaal dragen ze een schooluniform, dat hier in Ghana overal hetzelfde is. Het is een gele blouse en daarbij voor de meisjes een donkerbruine rok of overgooier en voor de jongens een dito korte broek. De meeste bloesjes hangen aan flarden of zijn provisorisch gerepareerd. Ze zijn vast al door vele voorgangers gedragen of tweedehands op de markt gekocht. Het dragen van uniformen is verplicht en is nog een nawee uit koloniale tijden toen de Engelsen de scepter zwaaiden.

We vragen aan de meester of de kinderen iets voor ons willen zingen. Hij staat een beetje te twijfelen en zet dan een moeilijk lied in, dat maar door een paar kinderen schuchter wordt meegezongen. Comfort ergert zich kapot en dan wordt het haar te gortig. Kordaat gaat ze voor de kinderen staan en begint met haar mooie, krachtige stem te zingen en te dirigeren. Het is het liedje “Danasè”. En nu zingen opeens alle kinderen uit volle borst mee want iedereen kent dit liedje. We zullen het nog vele malen horen en het liedje zal de tophit van deze reis worden.

Bij het vertrek krijgen alle onderwijzers nog een T-shirt en aan het hoofd van de school geef ik een grote doos met wel honderd kleurpotloden, die een vriendin mij had meegegeven voor een zelf uit te zoeken goed doel. Ook krijgt hij er een paar blokken tekenpapier bij.

 

De weg terug is warm en stoffig. We rijden af en toe door een dichte mist van rode aarde, veroorzaakt door een auto die een kilometer of wat vóór ons rijdt. Of door de `harmattan´, een hete woestijnwind die in dit seizoen vanuit het noorden komt overwaaien. Stoffige dorpjes, stof op de bladeren van de bomen, stof op de stalletjes met koopwaar langs de weg, op de wankele tafeltjes met sinasappels, die keurig geschild en in groepjes van drie opgestapeld zijn. Alles, maar dan ook alles zit onder de rode stof.

Terug in Dormaa koopt Jos snel nog even een lap stof op de markt en bezoekt daarna de kleermaker, die onder een afdakje voor zijn huis achter de naaimachine zit te werken. Voor 3 euro zal hij een blouse en korte broek naaien. Morgenmiddag is het klaar.

En dan vlug naar huis en in bad, denken we …

 

Uitgekleed sta ik voor het bad en draai de kraan open. Geen druppel water komt er uit. Ook de stortbak van de w.c. vult zich na de eerste keer doortrekken niet meer. Uit de wastafelkraan komt nog net een miezerig klein straaltje bruin water en daar zal ik het mee moeten doen vandaag. M´n enige stuk zeep dat ik bij me heb is gepikt, zo ook mijn handdoek. Ik poets zo goed en zo kwaad als het gaat de rode stof van m´n gezicht en uit m´n neus en borstel de rooie rommel uit m´n stroef geworden haren. `Geheel verfrist´ loop ik even de keuken binnen, zie daar een paar emmers water staan en pik met een plastic bakje een half litertje er vanaf. Ook valt mijn oog op mijn eigen stukje zeep en de handdoek, dus die gaan subiet weer terug naar de rechtmatige eigenaar.

In de huiskamer zitten Joke en Jos. Ook Joke had geen water en heeft zich moeten behelpen met kunst en vliegwerk. Maar Jos, breed grijnzend en met leedvermaak, zit schoon op z´n stoel. In zijn badkamer deed al het waterwerk het prima.

 

Gerdi is er ook. Ze is behoorlijk overstuur als ze over haar werk praat.

Ze heeft in de vele jaren dat ze in de noordelijke provincie van Ghana woonde enorm hard maar met veel plezier gewerkt. Ze had toen een contract via Nederland. Nu werkt ze - helaas met tegenzin, want de samenwerking met Anzu is een ramp - voor de Primary Health Care (PHC), de Ghanese eerstelijns gezondheidszorg in Dormaa. Ze ziet veel dingen die beter georganiseerd kunnen worden, maar krijgt van Anzu vaak niet de ruimte om dat te doen.

Ze is getrouwd met Mozes (een Ghanees) en in Sunyani gaan wonen. Arme Gerdi: gelukkig hoeft ze nog maar tot eind 2004 voor de PHC te werken. Dan houdt haar contract op en kan ze gaan genieten van haar pensioen. Gerdi kennende zal ze dan veel energie steken in nieuwe initiatieven. Ze is bijvoorbeeld van plan om een hospice voor aids patienten op te zetten. Ook zal ze dan wat vaker naar Danyame kunnen gaan. Wij zijn daar natuurlijk erg blij mee. Ze doet nu al zoveel werk voor Kaskazini, maar het is erg belangrijk dat het contact tussen Danyame en Noorden goed gesmeerd blijft.

 

Gerdi vertrekt want ze wil voor het donker thuis zijn. Terwijl Jos een wandeling in de omgeving gaat maken, rijdt Anane Joke en mij naar de R.K. kerk van Dormaa. Deze kerk heet de `Saint Francis de Sales church´. Ik wil graag een babbel met de pastoor maken, omdat ik erg benieuwd ben hoe het komt dat zijn parochie naar deze Franse heilige uit de 16e eeuw is genoemd. Ik ben geïnteresseerd geraakt in Franciscus van Sales door het lezen van een biografie over hem, geschreven door pater Dirk Koster. Franciscus van Sales is niet zo´n bekende heilige. Ook in Nederland niet. Wat heeft deze kerk in de achterhoek van Ghana voor binding met een vrij onbekende historische figuur uit Europa?

Joke en ik melden ons aan bij de pastorie maar horen dat de pastoor, father Alexander Agya Pong op reis is naar een van zijn 24 buitenposten. Zondag zal hij pas terug zijn. Ik loop rond de kerk en maak wat foto´s. Op het kerkplein komen we in gesprek met een paar parochianen maar ze weten ons niet te vertellen waarom de kerk zo heet.Terwijl we staan te praten komt er een auto het kerkplein oprijden. Het blijkt de pastoor van een andere parochie te zijn, father James Fosu.

Hij weet alleen te vertellen dat de kerk indertijd gebouwd is door een Ierse missionaris, die waarschijnlijk verantwoordelijk is voor de keuze van de naam Saint Francis de Sales. Als ik hem vraag of hij deze heilige goed kent, of zich geïnspireerd voelt door deze heilige begint hij verlegen te lachen en geeft ruiterlijk toe dat hij niet veel bijzonderheden over `Francis de Sales` weet. Ik weet dat er een Engelse vertaling van de biografie over Franciscus van Sales bestaat en beloof father James Fosu dat ik m´n best zal doen om een exemplaar te bemachtigen voor hem en voor zijn collega father Alexander. (Dat is inmiddels gebeurd: het boek is geschonken door pater Koster)

 

Thuisgekomen kunnen we meteen aan tafel. Het is weer fu-fu, met iets pindasoepachtigs en iets kippigs. Als toetje krijgen we een groot bord vol met plakken verse ananas. Heerlijk! Maar Appau, Anzu en Anane knabbelen er zuinigjes een paar hapjes van. `Waarom nemen jullie er niet méér van?´, vragen we. Antwoord: Ananas is te zoet en te veel zoetigheid is slecht voor de potentie van mannen. `Je bent gewaarschuwd` zeggen we tegen Jos die net een grote hap wil nemen! Het is me in het verleden ook al opgevallen dat de mensen hier niet van zoetigheid houden. En nu weet ik dus waarom.

We kletsen hierover nog wat na bij de koffie op de veranda, totdat de muggen de spelbrekers worden. In de badkamer is m´n stukje zeep alweer verdwenen, maar dat geeft niet want er is toch geen water.

Wat er wél is, is licht op m´n kamer!

 

Vrijdag 9 januari 2004

 

Honderden schoolkinderen staan netjes in de rij al een poos buiten op het schoolplein te wachten en zodra onze auto in het vizier komt beginnen ze te jubelen.

 

Al om half vijf word ik wakker van hanengekraai en het vegen van het erf rondom het huis. Dit wordt iedere ochtend door kinderen gedaan. Als veger gebruiken ze een bundeltje takken en daarmee wordt het zand schoongeveegd. De afval bestaat uit bladeren, losse takjes, resten van maïskolven en dergelijke. En niet te vergeten de poepjes van vee en pluimvee.

 

Het ontbijt bestaat uit havermoutsepap, suiker, thee, brood, boter en soms een omelet. Verder staat er altijd een thermoskan met heet water op tafel. Wij Nederlanders hebben de ontbijttafel verder aangevuld met allerlei soorten hagelslag in eenpersoons verpakking, kaas, cervelaat-worst, instant koffie en koffiemelkpoeder. Vooral de cervelaat en de kaas werden hogelijk gewaardeerd door de Ghanezen, want voor hen was dat juist ’n exotische verrukking. Gewone koffie wordt hier nergens gezet; zelfs in het redelijk sjieke Dutch Hotel in Accra kregen we instant koffie.

De ijskast doet het niet en alle in plastic verpakte blokken kaas uit Nederland zijn slap geworden, ingezakt en bezweet. Ze zwemmen in het vet binnen de verpakking. De cervelaatworsten en rookworsten zien er idem dito uit, en zijn te glibberig om behoorlijk te kunnen snijden. Het ziet er allemaal niet uit maar Anzu en Anane smullen er van.

 

 

We worden om 11 uur in Danyame verwacht voor een `durbar´. Een durbar is een groot dorpsfeest voor het verwelkomen van gasten, met veel speeches, muziek, dans en het aanbieden van cadeau´s. Het is voor mij nu de derde keer dat ik zo´n feest aangeboden krijg.

Het zal een belangrijke dag voor Jos zijn omdat hij  voorgesteld gaat worden aan de Chief en de dorpelingen van Danyame. Ik hoop stiekem ook op een kroning van Jos (!), want als er iemand de titel van Development Chief met ere mag dragen dan is hij dat wel. Cor wil deze titel gerust afstaan en van mij mag Monique de nieuwe Koningin-moeder van Ontwikkeling worden.

We rijden naar Danyame met een groep van zeven personen, allemaal opgepropt in de Landrover. Joke en Comfort zitten ongemakkelijk in de kofferbak, allebei op een deel van het reserve wiel. Middenin zitten Jos, Anzu en Appau en ik zit  ruimschoots voorin bij stuurman Anane. Gerdi zal vanuit Sunyani met haar eigen auto komen. Ook hebben we een cameraman gehuurd om een videofilm te maken, maar die kan gelukkig met de thro-thro naar Danyame komen. Kosten voor de videofilm van een uur, inclusief het loon van de cameraman, is maar 15 euro; en voor de thro-thro komt daar nog 20 eurocent bij! De gravelweg naar Danyame is als een wasbord. Allemaal ribbels waar de auto over heen stuitert. Waarom rijdt die Anane zo idioot hard? Soms haalt hij zelfs de 90 km per uur op deze slechte weg met kuilen en overstekende vee. Hij remt ieder keer wel op tijd, maar voor Comfort en Joke is die kofferbak een ware martelkamer. En zo hobbelen we Danyame binnen.

 

Danyame heeft ± 5000 inwoners. Het ligt in het zuidwesten van Ghana, vlakbij de grens met Ivoorkust. Het dorp is oorspronkelijk ontstaan uit een nederzetting voor vluchtelingen uit dit buurland van Ghana. Het is een eenvoudig bushdorp van alleen maar lemen huisjes. De drie stenen gebouwen hier zijn de school, het nieuwe gezondheidscentrum en het huisje voor de transformator! De belangrijkste bron van inkomsten is de opbrengst van agrarische producten. Andere bedrijvigheid is er niet, behalve dan dat ene houten keetje waar je wat kleine spullen zoals zeep, lucifers, margarine in blik, zout, rijst en lampolie kunt kopen en waar je ook je haar kunt laten knippen.

Het dorp heeft twee scholen: de lagere school en de junior high school, een soort middenschool. We zijn een uur te vroeg in Danyame omdat Jos deze twee scholen informeel wil bezoeken voor video en foto opnames. Maar informeel wordt het helemaal niet. De honderden schoolkinderen staan netjes in de rij al een poos buiten op het schoolplein te wachten en zodra onze auto in het vizier komt beginnen ze te jubelen. We krijgen een aubade op het schoolplein. Na het zingen van een paar liedjes, waaronder op ons verzoek het liedje `Danasè´, moeten de kinderen terug naar hun eigen klas en begint onze rondgang langs alle lokalen.

De klaslokalen zijn allemaal open. Het heeft iets gezelligs om de geluiden uit andere klassen te horen, en het gekakel van de kippen en gemekker van de geitjes die buiten lopen. Er is een tekort aan werkelijk alles, dat is meteen overduidelijk. Nergens wordt gewerkt met potlood en papier, er zijn geen boeken, geen landkaarten of andere instructie materialen dan alleen de muur, die gesaust is met schoolbordverf en waarop met krijt geschreven kan worden. De verf is echter zo goed als afgesleten en een nieuwe pot verf is onbetaalbaar volgens het hoofd van de school, Mr. Bright Owusu, die de rondleiding geeft. In de klas van onderwijzeres Aminata, de dochter van de Chief, mogen we een les meemaken. Ze doet het leuk, vriendelijk en met sprekende ogen en heeft er goed de wind onder. De les gaat over het maken van tabellen en grafieken, maar veel schrijfruimte op het bord voor het maken van een grafiek is er niet.

In alle klaslokalen staan de kinderen op zodra we binnenkomen. Op het commando van de meester, die voor hen staat alsof hij een orkest dirigeert, zeggen ze in koor en precies gelijk: “Good morning Sir. Good morning  Madam. How are you” en bij vertrek “Thank you Sir. Thank you Madam”.

 

We lopen door naar het dorp. Op het dorpsplein is een carré opgesteld van afdakjes, gemaakt van palmbladeren en stokken. Hieronder zitten honderden mensen, klaar voor het begin van de `durbar´. Wij stellen ons op in een rij, heren voorop, en beginnen met handen schudden, startend van links, zoals de Ghanese traditie dat wil hebben. De Chief, Queen mother en ouderlingen worden dus niet als eersten begroet, maar komen ergens halverwege aan de beurt. Iedereen is enthousiast en vriendelijk.

Zodra we klaar zijn met onze begroeting, worden Jos en ik op heerlijke fauteuils achter een tafel met wit laken gepoot. Er wordt ons water aangeboden en we krijgen een getypt feestprogramma. Aan beide zijden naast ons zitten Joke en de Dormaa delegatie, en daarachter zitten de mensen van het gezondheidscentrum en de school. We zitten tegenover de Chief en zijn gevolg.

Op ons gemak kunnen we het programma doorlezen, want eerst moeten alle schoolkinderen, die per klas in de rij zijn komen aanlopen, een plaats krijgen. Zij komen ocharm niet onder een afdakje te zitten, maar moeten het doen met een staanplaats of een bankje in de brandende middagzon. Gerdi is inmiddels ook gearriveerd, doet haar rondje handen schudden en krijgt dan ook een ereplaats bij ons in hetzelfde vak.

Zodra iedereen aanwezig is staan de Chief en de dorpelingen op, dit keer om aan óns een hand te geven. Dan volgt de verering van de voorouders. Dit gebeurt door besprenkeling van de aarde met een scheutje locale gin, waarmee men wil uitdrukken dat men respect heeft voor de grond die zij bewerkt hebben. Het ritueel wordt afgesloten met gebed.

Nu volgt het gedeelte van de speeches over en weer. Voor ieder die het woord wil voeren is er een microfoon beschikbaar. Officieel mag je in Ghana een Chief nooit direct aanspreken. Wil je iets tegen hem zeggen, dan doe je dat via een linguïst (tolk). Dus spreekt de linguïst namens de Chief een welkomstwoord uit en vraagt naar onze missie. En namens onze delegatie vertelt Anzu de reden van onze komst. Nu volgen drie speeches: Een korte van Joke en twee langere speeches. De eerste wordt uitgesproken door Bright Owusu (hoofd van de school en voorzitter van het Ontwikkelings Comité) en de tweede door Gerdi Osei van Noort, in de hoe-danigheid van coördinator en contactpersoon.

 

Het onderwerp dat nu volgt staat op het programma vermeld als:’presentation of gifts’, uitreiking van de gaven. Tijdens de `durbar´van 1997 was dit het moment waarop Cor en ik gekroond werden. Ik hoop dat nu die eer óók Jos te beurt zal vallen. Maar helaas. Een kroning tot de nieuwe Development Chief (D.C) zit er voor Jos voorlopig niet in, want de troonopvolging mag pas doorgaan als de huidige D.C. is gaan hemelen. Cor is wel ziek, maar gelukkig niet zo ziek dat Jos gekroond mag worden.

De cadeau´s die we krijgen zijn exotisch. Jos krijgt een soort kazuifel, waarmee hij op het altaar beslist geen slecht figuur zou slaan. Hij trekt hem meteen aan en lijkt op een koorknaapje. Ik krijg een pikante Pocahontas jurk met borduursels erop, te klein voor mij maar leuk voor de kleinkinderen.

Vervolgens is er volop muziek, dansen, kinderen die zingen en tromgeroffel. Ook wij schuiven wat mee in het stof, tot groot vermaak van iedereen.

 

Tja, en dan moet ook ik eraan geloven en met een bedankspeech over de brug komen. Terwijl ik onhandig in de krakende en snerpende microfoon mijn zegje stamel, haalt Jos alvast alle cadeau´s uit Nederland te voorschijn. Hoogtepunt van dit moment is toch wel wanneer Jos een paar klompen aan de Chief overhandigt. Een parochiaan had er de tekst opgeschilderd: ‘From Noorden in friendship, to Danyame with love’ en gisteren avond hebben we de klompen nog opgevuld met rode tulpen van plastic. Als rasechte Hollandse kan Gerdi de verleiding niet weerstaan om er meteen een klompendansje mee uit te voeren en krijgt zo de lachers op haar hand. Ook overhandigt Jos een boek met foto´s van Noorden: met daarin de Martinuskerk, de Antoniusschool, de Nieuwkoopse plassen, ijspret en foto´s van fietsen, koeien, weilanden en bollenvelden. Verder overhandigt hij aan Bright Owusu  allemaal spullen voor de school, die hij handig voor nop bij elkaar heeft weten te bedelen bij bedrijven. Honderden ballpoints, schoolbordverf, papier, linialen en een opblaasbare wereldbol zijn de meest gewaardeerde items, maar er breekt een waar indianengehuil bij de kinderen los bij het zien van een grote hoeveelheid ballonnen en een degelijke voetbal.

Er volgt opnieuw een rondje handen schudden en de `durbar´ wordt afgesloten met een laatste speech van de linguïst en een kort gebed.

 

Daarna staat er een maaltijd voor ons klaar in een van de kamers van de kliniek. We spreken met Bright Owusu en met de Chief af dat we aanstaande zondag zullen terugkomen om met elkaar te vergaderen over de toekomst. Het zal een informeel bezoek zijn. Ook vragen we meteen of het goed is dat we na de vergadering door het dorp mogen wandelen om te filmen en fotograferen. En dat mag.

Gerdi gaat weer terug naar Sunyani en we spreken af dat we vanavond bij haar langs komen.

Op de valreep komt schooljuffrouw Aminata, de dochter van de Chief op me af. Ze zegt dat ze in een vrouwengroep van de protestantse kerk zit en vraagt of ik wil proberen om in Nederland een sponsor voor deze groep te zoeken. Ik vertel haar dat dat heel lastig is, maar stel voor dat ze met haar vraag om financiële steun naar de vergadering van aanstaande zondag komt.

 

Thuisgekomen snak ik naar een opfrisbeurt. Er komt nog steeds geen water uit de kranen in de badkamer, maar gelukkig heeft iemand een paar emmers (bruin) water neergezet. Ik jat in de keuken weer m´n eigen stukje zeep en m´n handdoek terug en wil net met veel zin het bad in, om mezelf met behulp van het zeepdoosje met water te overspoelen. Dan valt mijn oog op een paniekerig hagedisje in bad, dat steeds terugvalt wanneer hij probeert om er uit te komen. Met de vliegenmepper probeer ik het beestje op te scheppen en hem over de badrand te zwiepen. Een paar maal mislukt dat en prompt verliest hij zijn staart. Tenslotte lukt het me om het beestje de vrijheid terug te geven. Het staartje gaat de w.c. in (die nog steeds niet doorspoelt) en dan kan ik eindelijk aan m´n koude overgietingen beginnen. Heerlijk, en daarna een siësta.

 

Na het avondeten rijdt Anane ons naar Sunyani. Het is al donker. We passeren veel dorpjes, waar schaars hier en daar een petroleumlampje brandt en mensen met hun producten en hun olielamp toch nog aan de kant van de weg zitten, hopend op klanten.

De afstand naar Gerdi valt ons tegen. Het is onvoorstelbaar dat ze deze weg door de weeks twee keer per dag moet rijden. Ze heeft me verteld dat ze dan om half zeven ´s ochtends vertrekt en meestal tussen half acht en acht uur ´s avonds weer thuis komt. Ik begin steeds meer te beseffen dat het voor haar een heel offer moet zijn om in haar schaarse vrije tijd óók nog eens af en toe naar Danyame gaan. Dat is zeker twee uur rijden, denk ik. We mogen haar bijzonder dankbaar zijn dat ze heeft toegestemd om contactpersoon en coördinator voor Danyame te zijn.

 

Ze woont een eindje buiten Sunyani in een heerlijk huis; gezellig ingericht met Ghanese spullen, maar wel doet het Nederlands aan. Ze heeft veel extra slaapkamers, want ze krijgt natuurlijk nogal eens gasten uit Nederland. En verder is het huis van alle westerse gemakken voorzien. We maken kennis met Mozes, haar echtgenoot en de twee dochters en brengen iedereen in een jubelstemming met de meegebrachte voorraden drop, rookworsten en blokken kaas. De kaas is door de hitte vervormd tot een platte, uitgestulpte koek, maar Gerdi is gewend dat dit hier met kaas uit Holland gebeurt.

We hebben een gezellige avond. Ze vertelt veel en met een zekere heimwee over haar werk van vroeger, toen ze nog in het noorden van Ghana, vlakbij de grens van Burkina Faso werkte. We zien foto´s van die tijd.Van een parochiaan heb ik 60 euro gekregen om weg te geven, en als ze praat over een weeshuis dat goed draait, maar te veel weeskinderen moet opvangen vanwege de aids, voel ik dat het geld daar naar toe moet. Ook laten we een koffer vol T-shirts achter die Gerdi bij haar volgende bezoek aan Danyame zal ronddelen.

Rond half elf vertrekken we, en als we midden in de nacht het totaal verduisterde erf van Anzu oprijden, op de tast de deur openen en naar de huiskamer lopen, voelen we onraad. Er is voor de zoveelste keer weer eens een stroomstoring. Bij het vlammetje van een sigarettenaansteker ontwaren we de contouren van een aantal mensen die in de huiskamer op de grond en op de banken liggen te slapen.

 

Zaterdag 10 januari 2004

 

De boom die ons schaduw gaf, is niet meer. Na zijn overlijden op 6 december hebben de nabestaanden geen geluk meer gekend.

 

Om half vijf word ik wakker van hanengekraai. Iedere kukeleku van de haan op ons erf wordt direct afgeblaft met een krachtig antwoord van de hanige haan van gene zijde. Ik ga maar wat lezen, doezel af en toe weg, lig nog wat te hanewaken en ga er tenslotte rond een uur of zeven uur uit.

Alle vreemde snuiters van vannacht zijn uit de huiskamer verdwenen, de ontbijttafel is gedekt en ik hoor Josephine driftig in de keuken rommelen. Ik ga wat aan de tafel zitten schrijven totdat de anderen komen ontbijten.

Joke is een beetje gepikeerd over al die mensen die vannacht in huis op de grond hebben geslapen. Ze vraagt Anzu wat voor lui dat waren. Ze zegt, en daar ben ik het wel mee eens, dat hij ons in ieder geval had moeten waar-schuwen dat het huis door nog meer mensen gebruikt wordt. Misschien zijn die mensen wel niet te vertrouwen en moet je zorgen dat je je kamer goed afsluit en je koffers op slot doet.

Anzu vertelt dan dat hij het huis ook gebruikt voor betalende gasten. In het weekend zijn er altijd wel mensen die uit willen gaan in Dormaa en onderdak nodig hebben. Dat geld is voor hem een welkome aanvulling op zijn inkomen. En inderdaad, hij adviseert ons om de slaapkamers vooral op slot te doen.

Als reisleidster zie ik er iedere ochtend op toe dat iedereen zijn malariapillen inneemt. Vooral Joke, een arts notabene, gaat daar erg nonchalant mee om. Vroeger, toen ze hier nog werkte, is ze op een gegeven moment gewoon gestopt met het innemen van de pillen. Een paar maal per jaar had ze dan wel een malaria aanval, maar die nam ze op de koop toe. Zo’n aanval is snel weg te krijgen met een injectie en pillen. Liever twee a drie keer per jaar een dagje koorts dan iedere dag die smerige pil moeten innemen, vond ze toen. Als je meer dan 25 jaar in de tropen werkt krijgt het lichaam vanzelf een grotere weerstand tegen tropische ziektes. Ook Gerdi vertelde dat ze geen malaria pillen meer inneemt. Zelf heb ik in de drie jaar dat ik in Kenia werkte wel altijd trouw iedere ochtend mijn paludrine tablet geslikt en nooit malaria gehad. Maar nu is voor Joke de situatie natuurlijk heel anders. Als je alweer voor langere tijd in Nederland woont, ben je bij terugkeer in Afrika net zo vatbaar voor malaria en darmproblemen, als iedereen die er voor de eerste keer komt. De niet-Afrikanen krijgen over het algemeen ook een veel hevigere vorm van malaria. Dat niemand van ons deze reis ziek is geworden is dan ook mijn trots.

 

Vandaag hebben we niet zo’n druk programma. We zullen met de hele groep naar een begrafenis gaan in een dorpje, ongeveer drie kwartier rijden hier vandaan. Een ‘funeral’ is in Ghana altijd een hele happening en het is geweldig dat Jos de kans krijgt om dat mee te maken.

Anzu, Anane en Appau gaan zich na het ontbijt omkleden in een “funeral cloth’. Dat is een lap stof van 11 meter, in de kleuren van rouw: oranje, rood, zwart en bruin of een mengeling van deze kleuren. De lap wordt op een kunstige wijze rond het lichaam gedrapeerd, waarbij altijd een schouder bloot blijft. De vrouwen dragen bij een begrafenis ook dezelfde rouwkleuren, maar ze hebben van de lap een lange rok met hes of een jurk gemaakt. Joke en ik hebben allebei nog een ‘funeral dress’ van vorige jaren meegenomen. Jos kan zijn nieuwe short en shirt aandoen, want er zit voldoende bruin, zwart en oranje in het patroon verwerkt, en volgens Anzu is dat zo in orde. Van de ‘obronies’ (blanken) wordt geaccepteerd dat ze er niet helemaal traditioneel uitzien, zegt hij.

De overledene is nog een vage oude bekende van Joke. Toen zij in Dormaa werkte heeft hij een korte periode administratief werk voor het ziekenhuis gedaan. Joseph Kwasi Adjei (76) is zijn naam. Ook heeft hij een blauwe maandag voor Anzu gewerkt.

Onderweg gaan we eerst even bij Comfort langs, want zij is dit weekend gelukkig thuis bij haar man en kinderen. Maar helaas kan ze niet mee naar de begrafenis omdat ze malaria heeft. Jammer is dat. Ik heb tot nu toe nog maar amper met haar kunnen bijkletsen en had gehoopt dat daar dit weekend ruimte voor zou komen.

Een uur te laat komen we aan in het dorpje Baafie, waar Joseph de laatste jaren van zijn leven gewoond heeft en nu begraven gaat worden. Er zijn vele honderden mensen aanwezig. Ze zitten op lange banken onder een afdak van palmbladeren. De kist is al gesloten en de mis al een eind gevorderd. Rondom de kist zijn allemaal lappen met traditionele kleuren gedrapeerd. Ook over de kist liggen er een paar. De Ghanezen zijn dol op lappen stof. Het is een soort status symbool. Straks zullen enkele lappen mee het graf in gaan.

We krijgen allemaal een stoel aangeboden en ontvangen een gestencild boekje met het programma van de dag en het levensverhaal van Joseph Kwasi Adjei. Daarin valt onder meer te lezen dat hij actief was binnen de katholieke kerk, de parochie van zijn dorp Baafie, en ook dat hij cacaoboer was. Het relaas, letterlijk vertaald eindigt met:

 “ Hij was een goede vader/echtgenoot die altijd een voedzame hap klaar had staan voor ieder die zijn huis bezocht. Hij leefde vreedzaam met iedereen. Hij was een christen met een goede reputatie en miste nooit een zondagdienst in de kerk, om God te eren. Hij had vier vrouwen, en alleen de eerste vrouw bleef hem trouw. En daarom werd hij katholiek in 1989. Hij laat 22 kinderen en 50 kleinkinderen achter. Hij stierf op 6 december, vroeg in de morgen. De boom die ons schaduw gaf, is niet meer. Na zijn overlijden op 6 december hebben de nabestaan-den geen geluk meer gekend.”

 

Ja, u leest het goed! Hij stierf al ruim een maand geleden. De begrafenis is dus voor langere tijd uitgesteld en dat is in Ghana niet ongebruikelijk. Een ‘funeral’ kost veel geld en er komt heel wat bij kijken om alles te regelen. Het is normaal dat bij zo’n plechtigheid het hele dorp komt opdraven. Maar ook alle familie behoort te komen, soms van heinde en ver. Daarom wordt de begrafenis meestal pas weken na het overlijden gehouden, zodat toch iedereen de kans heeft om er bij te zijn. Het lichaam wordt in die periode in de koelcel van het mortuarium van het ziekenhuis gelegd. Maar het ‘later begraven worden’ is ook wel een beetje een statussymbool. Niet iedereen kan het gebruik van een plaats in het mortuarium betalen.

 

De uitvaartdienst wordt buiten voor de kerk gehouden. Het is een pontificale hoogmis met drie heren en er wordt ruimschoots de tijd genomen. Er is een groot zangkoor aanwezig dat heerlijk ritmisch en swingend zingt. Alle zangers hebben een rode toga aan en een baret met kwast op hun hoofd. Een van de drie priesters die de mis doen is James Fosu, die ik toevallig donderdag nog gesproken had, toen ik hem het hemd van het lijf vroeg over Franciscus van Sales. Hij doet ook de preek, maar pas tijdens het ter communie gaan herken ik hem, en hij mij.

Aan het eind van de dienst vraagt Anzu het woord. We verstaan er niets van, want hij spreekt in het Twi, maar begrijpen wel, uit zijn drukke gebaren en uit de lengte van zijn betoog, dat hij alles weer eens breed aan het uitmeten is. Anzu vindt het altijd heerlijk om te speechen en zal geen moment onbenut laten om het woord te nemen! Theatraal haalt hij uit een verfomfaaid papiertje een lapje stof van pakweg anderhalve meter lengte. Hij geeft het namens de Primary Health Care aan de overledene en drapeert de lap over de kist. Straks zal ook deze lap mee het graf in gaan. De familie is blij met de lap en met de speech. Niet iedereen heeft het lef om een grote menigte toe te spreken, dus iedere spreker is welkom.

 

Na de mis wordt de kist in de laadbak van een truck gehesen en een kleurrijke stoet van honderden mensen loopt achter de kist aan. Een brassband gaat mee en speelt vrolijke muziek. De mensen in het zwart, dat zijn meestal de meest nabije familieleden, in dit geval dus de weduwe en de dochters, zijn zichtbaar verdrietig. Ze weeklagen luid en uiten hun verdriet met veel gebaren, zoals de handen in wanhoop omhoog of de handen in het haar. Ze lijken bijna in trance.

De groep die er achter loopt, de mensen in rood, oranje of bruin, zijn kalm en vaak zelfs wel ’gepast’ vrolijk te noemen. De dood van Joseph is niet onverwacht gekomen en was eigenlijk een opluchting voor hemzelf en zij die hem verzorgden. Twee jaar geleden heeft hij een beroerte gehad en heeft daarna niet meer kunnen lopen, noch spreken. De laatste maanden heeft hij zelfs de hut niet meer verlaten.

Het graf is langs de kant van de weg gegraven en met cement verstevigd. De vrouwen mogen traditioneel niet bij het graf komen. Dat mogen alleen de mannen… en de videomannen.

Het zijn er drie en ze zijn deze hele dag ingehuurd is om alles op film vast te leggen.

Later, tijdens het ‘feest’ na de begrafenis, spreken we een van hen, wanneer hij ook ons uitgebreid aan het filmen is. We vragen hem of de videoband ook te koop is. Jazeker, dat is ie! Voor 15 euro kunnen we de volledige begrafenis thuis nog eens opnieuw beleven. Ook het gedeelte dat we vanochtend gemist hebben, ook de ter aarde bestelling zelf, en ook het feest er na. Alles staat er op, zegt hij. We kunnen de film vanavond al afhalen bij de ‘Almighty Photo Studio’s, The Blood of Jesus Enterprise’, dezelfde fotozaak waar we vanavond ook de video van de ‘durbar’ in Danyame kunnen ophalen. De naam alleen al klinkt vertrouwenwekkend. Meer genade mag een klant toch niet verwachten. We willen die film graag hebben, ook al omdat we niet in de stoet naar het graf zijn meegegaan. Na afloop van de mis konden we niet mee naar het graf omdat Anzu een warme lunch voor ons allemaal had geregeld in een van de klaslokalen van de lagere school van het dorpje Baafie.

Tijdens deze lunch heeft hij ook geregeld dat het kerkkoor even een paar liedjes voor ons komt zingen, die Jos dan mag filmen. Ze zingen echt heel erg goed…

Het wordt dus ‘life’ entertainment bij een etentje. Het etentje bestaat uit vis en yam. De vis is best lekker, dus we eten er redelijk goed van. Als we klaar zijn roept Anzu naar een paar kinderen die staan te kijken, dat ze de restanten mogen komen opeten.Vis, vellen, vinnen, kop, staart en graten... alles gaat op. Net zolang kauwen ze tot er alleen nog een propje vezels in hun mond is overgebleven en dat ze dan krachtig uitspugen.

Het ‘feest’ na afloop van de teraardebestelling maken we nog wel gedeeltelijk mee. Het is een rondje zelf gaan groeten en een rondje gegroet worden en komt neer op een paar honderd handen schudden. Ondertussen speelt gezellig de brassband en waagt een enkeling zich aan een paar danspasjes rond de uitvergrote foto van Joseph Kwasi Adjei. Midden op het terrein staat een tafel, waar drie personen alle giften noteren. Iedere aanwezige geeft namelijk een bedrag aan geld aan de nabestaanden. Het geschonken bedrag wordt vervolgens over de microfoon tot achter de komma omgeroepen en de luidsprekers zorgen dat het tot in het volgende dorp te horen is! Als het bedrag hoog is wordt de gulle gever publiekelijk geprezen, maar ook de kleine tot zeer kleine bedragen worden omgeroepen en daarvoor wordt eveneens uitbundig bedankt.

Er is volop palmwijn, lokaal gedistilleerde gin, bier en Fanta en je mag jezelf daaraan te goed doen voor de helft van het bedrag dat je aan de

nabestaanden geschonken hebt! De boekhouders achter de tafel houden dat niet bij, want er wordt verondersteld dat iedereen pakt waar hij recht op heeft.

Palmwijn en locale gin zijn koppige drankjes en al gauw is de Chief van Baafie flink boven z’n theewater, als je het zo mag noemen! Wij gaan weg voor het zover met ons zal komen…

 

Op de terugweg komen we door twee dorpen waar ook een ‘funeral’ aan de gang is.

Funerals worden bijna altijd op zaterdag gehouden, omdat de meeste mensen dan vrij zijn. Het is een  prachtig gezicht: die rode gravelweg, roodbruine lemen huisjes, palmbomen en al die mooie chocoladebruine mensen in oranje, rode, zwarte of bruine kleding.

 

Thuis wil ik me weer met water uit de emmer zien op te frissen en ga eerst naar de keuken om m’n spullen op te halen. Josephine en haar twee dochtertjes zijn bezig met koken en reiken mij gedienstig mijn zeepdoosje en handdoek aan. Ook zij zitten wat aan te modderen met water uit een jerrycan. Geen enkele kraan in dit huis doet het nog. Ook spoelen geen van de drie toiletten door en dat ga je inmiddels behoorlijk ruiken. De ijskast doet het niet, heeft het bij mijn weten trouwens tijdens ons verblijf hier ook nog nooit gedaan, zodat het water uit onze gekochte drinkwater flessen altijd warm is. De op donderdag nog nieuw gekochte schuimrubber matrassen zijn helemaal ingezakt en nu nog maar flinterdun. De voordeur gaat bijna niet meer open, mijn badkamerdeur bijna niet meer dicht en de slaapkamerdeur van Jos ligt er helemaal uit. Jos had het de eerste dag meteen al gezien: het timmermanswerk in dit nieuwe huis laat veel te wensen over. Hij zag het vooral aan de deuren en het plafond, die van losse planken zijn gemaakt. Alles is schots en scheef aan elkaar gezet en overal zitten kieren. En Jos kan het weten want die is van origine timmerman. Kortom, Anzu’s paleisje is iedere dag zichtbaar aan het aftakelen. Het is blijkbaar te snel gebouwd en vooral het metsel- en timmerwerk toont overal mankementen.

Terwijl Joke en ik een siësta houden maakt Jos zijn dagelijkse wandeling over het familie-erf rond het huis. Er wonen een stuk of zes gezinnen in schamele hutjes. Hij wint al snel het vertrouwen en mag overal binnenkomen en alles fotograferen en filmen. Meestal krijgt hij, als de rattenvanger van Hamelen, een hele stoot klein grut achter zich aan. De verlegen giechelende meisjes wijken niet meer van zijn zijde en de jongetjes trekken aan hem om een potje te komen voetballen.

Vandaag heeft hij precies kunnen zien en filmen hoe fu-fu gemaakt wordt. Daar zijn twee personen voor nodig. De staande persoon houdt een bijna twee meter lange houten paal van wel tien centimeter doorsnede, met beide handen vast. Hij stampt daarmee brokken kookbanaan en cassave fijn. Die brokken zitten in een wijde houten bak die op de grond staat. Het stampen gaat ritmisch en krachtig. De zittende of hurkende persoon zit naast de houten bak en keert het deeg steeds snel met een nat gemaakte hand om, zodat het spul alsmaar smeuïger wordt. Dit is gevaarlijk werk, want wordt deze persoon letterlijk per ongeluk op de vingers getikt dan zijn die vingers wel gebroken! Daarom is het uiterst belangrijk dat het stampen met ritmische regelmaat gaat en moeten de twee personen dus goed op elkaar afgestemd zijn. Na een half uur stampen is de fu-fu een elastische deegbal geworden en is nu klaar. Het wordt met de rechterhandhand gegeten en ingedoopt in een prutje van dikke pindasoep. De deegbal wordt dus rauw gegeten. Tussen vier en zes uur ‘s avonds wordt er overal voor het avondeten fu-fu gestampt en het doffe boem-boem-boem geluid van de neerkomende stampers is in de wijde omtrek te horen. Het geluid heeft iets knus en gezelligs. Zo van: Ghana komt thuis. Als een Ghanees zijn fu-fu niet dagelijks krijgt, heeft hij voor z’n gevoel niet gegeten.

 

Ons avondeten bestaat dit keer uit rijst met een vissaus. Arme Appau krijgt alleen maar rijst. Hij zit een beetje lusteloos met z’n vingers een balletje van de rijst te vormen en eet met tegenzin. Hij moet streng dieet houden en mag van de dokter geen vet, geen zout en geen zoet. Hij moppert een beetje dat ‘that woman’ , Josephine dus, niet kan koken!  Want waarom heeft ze de rijst niet met een uitje en wat groenten opgebakken?  Ze heeft deze dagen nog geen enkele keer lekker voor hem gekookt, zegt hij. Ik probeer hem over te halen om toch wat van onze vissaus over zijn zouteloze rijst te doen, maar daar wil hij niets van weten. Dan probeer ik  hem als een advocaat van de duivel in te fluisteren dat je op zijn leeftijd echt niet dood gaat als je af en toe eens zondigt, dat het leven er ook is om van te genieten, dat je toch pas gaat wanneer het je tijd is, enzovoort. Hij kijkt me olijk aan, begint een beetje te grinniken, maar houdt zich toch netjes aan zijn saaie dieet.

Na het avondeten komt de man van de ‘Almighty Photo Studios, The Blood of Jezus Enterprise’ de twee videofilms brengen. De kwaliteit van de video van de begrafenis is prima, maar die van de ‘durbar’ in Danyame is waardeloos. De filmer heeft vergeten om tijdens de opname de datum en andere gegevens over de film uit te zetten. Nu zie je de hele film door bovenin een hinderlijke tekstbalk meedraaien, die niet uitgewist kan worden. Juist bovenin is dat erg storend want bijna alle gezichten worden zodoende slecht herkenbaar.

De genade heeft blijkbaar ten halve gewerkt.

 

Zondag 11 januari 2004

 

Kaskazini ondersteunt alleen projecten waar het hele dorp wat aan heeft.

 

Vandaag is alweer onze laatste dag in Dormaa. We bespreken met Anzu dat we graag een afscheidsfeestje willen geven. Eerst met z’n allen uit eten gaan en daarna op de veranda nog iets drinken. Anzu vindt het beter dat we het dineetje gewoon thuis houden, want thuis is veel gezelliger, zegt hij. Als we het geld voor de ingrediënten maar aan Josephine geven, dan zal zij de boodschappen wel gaan doen en alles koken. Hij begint ijverig de boodschappenlijst samen te stellen: vijf kippen, yam, cassave en kookbanaan voor de fu-fu, een zakje gemalen pinda’s voor de pindasoep, ook nog wat vissen, uien, pepertjes en tomaten. En natuurlijk een jerrycan met palmwijn en wat flessen bier en flesjes Fanta. Hij denkt dat hij met 40 euro een heel eind zal komen. “En sister Comfort kan Josephine komen helpen met koken”, voegt hij er nog aan toe. Ik begin te sputteren. Sister Comfort heeft malaria en daarnaast heeft Sister Comfort ook haar vrije dag, zeg ik. Ik wil beslist niet dat ze de hele dag met Josephine in de keuken moet staan. Daarbij vind ik dat ook Josephine het vast wel fijn vindt om eens een dag niet te hoeven koken voor al die gasten. Het wordt een beetje een welles-nietes gesprek, want Anzu beweert dat beide dames  heel graag voor ons willen koken, en ik betwijfel dat ten sterkste… Joke en Jos zijn het met me eens dat we gewoon uit eten moeten gaan. We zijn uiteindelijk met z’n negenen en dan is het veel te veel gesjouw om al die boodschappen in huis te halen. Trouwens, de tafel is te klein voor zo’n groot gezelschap. Anzu blijft nog wat tegensputteren maar haalt bakzeil.

We moeten vandaag toch nog naar Danyame om te vergaderen en zullen op de terugweg zelf wel wat drank in huis halen voor vanavond; en verder gaan we gewoon lekker gezellig uit eten, want dat is veel gemakkelijker voor iedereen!

 

Anane zet ons om half tien bij de St. Francis de Sales kerk af en belooft om ons twee uur later weer op te halen. We zijn ruimschoots op tijd want de mis begint pas om tien uur. Het koor is in een bijgebouwtje van de kerk aan het oefenen. We gaan op het geluid af en mogen van de dirigent blijven. Het klinkt fantastisch. Zo ritmisch, zo levendig en met zoveel enthousiasme gezongen! We blijven naar de repetitie luisteren totdat het tijd is om naar de kerk te gaan. Van de dirigent krijgt Jos permissie om tijdens de mis te filmen. Hij krijgt hiervoor een aparte plaats aan de zijkant van het altaar toegewezen.

De mis was gezellig. Een aantal malen werd iedereen uitgenodigd om naar voren te komen en de mensen doen dat dan dansend. Ook wij hebben ons aangepast en zijn  tot drie maal toe swingend naar voren gehobbeld, twee maal voor een collecte en een maal voor de communie. Met de collecte werden er ook maïskolven, eieren en yams en dergelijke aan de voet van het altaar neergelegd.

Maar de mis duurde wel heel erg lang en tegen twaalven, toen we al swingend van de communie terugkeerden zijn we, in plaats van naar onze plaats terug, met een vrome tronie doorgehost naar een van de openstaande deuren naar buiten toe. Anane was er niet, maar een behulpzame thro-thro chauffeur reed ons geheel gratis even naar de kroeg waar hij hem zojuist had gezien.

 

Na een snelle lunch gaan we op weg naar Danyame. Anzu en Appau gaan niet mee, en ook zal Gerdi er niet zijn voor de vergadering. Maar dat geeft niet want het zal toch een beetje een informele vergadering worden en Jos heeft beloofd dat hij haar de notulen zal toesturen zodra we terug in Nederland zijn. We komen rond twee uur in Danyame aan. Bright Owusu staat ons al aan de kant van de weg op te wachten en neemt ons mee naar een klaslokaal waar de vergadering gehouden zal worden. Voor het eerst ontmoeten we het hele Development Committee (Comité voor Ontwikkeling) dat in 1998, naar aanleiding van het bezoek van Cor en mij, is opgericht.

Het comité bestaat uit vijf mannen, waaronder de Chief. De enige vrouw in het comité is de Queen Mother van Danyame. Ter verduidelijking: de Queen Mother van een dorp is niet de echtgenote van een Chief. Zij is gekozen door de dorpelingen omdat ze wordt gezien als een wijze (vaak wat oudere) vrouw.

Bright Owusu is de voorzitter van het Development Committee (DC) en heet ons welkom. De Chief, die dus geen voorzitter is, heeft voor deze gelegenheid zijn chief-kleding thuis gelaten en draagt zijn normale dagelijkse kloffie, te weten; een oude lange broek en een vaal en versleten overhemd. Van het DC spreekt alleen Bright Owusu engels. Alles wat wij zeggen moet dus vertaald worden en Anane biedt aan om dat te doen.

Belangrijkste punt voor deze vergadering is het bespreken van de toekomst. Wat is het volgende ontwikkelingsproject, nu de watervoorziening klaar is? Wat zijn de wensen van de dorpelingen? En vooral: is het is onderhand niet tijd om na te denken over een “income-generating-project”, een project dat geld in het laatje brengt?

Waar het dorp allereerst duidelijk behoefte aan heeft is aan dertig betonnen elektriciteitspalen. De regering heeft namelijk laten weten dat zij de hele streek in 2005 van elektriciteit kunnen en willen voorzien, maar dan moet ieder dorp wel zelf zorgen voor de betonnen palen. Kosten: ongeveer 25 euro per paal.

Een ander belangrijke wens van Danyame is financiële hulp bij het aanschaffen van schoolspullen en bij het opstarten van een schoolbibliotheek.

Voor een project dat geld zou kunnen opleveren, een “income-generating-project”, denkt het DC aan het opstarten van een kwekerij van slakken. Slakken zijn als voedsel een geweldige eiwitbron. Om het kweken van slakken te starten is maar een paar honderd euro nodig volgens de berekeningen. Een prima idee vinden we allemaal en iemand van het DC zal de opdracht verder gaan uitwerken.

En dan herinner ik me mijn gesprek op vrijdag j.l. met Aminata, de dochter van de Chief, die onderwijzeres van de lagere school in Danyame is. Zij vroeg mij toen om te bemiddelen bij het vinden van een sponsor voor een groep van Protestantse vrouwen. Ik heb haar toen gezegd dat ik daar geen kans toe zag. Maar als de vrouwengroep zinvolle suggesties had voor de ontwikkeling van het dorp, dan zou het fijn zijn als ze die zou komen toelichten op de DC vergadering van aanstaande zondag. Ze beloofde dat ze er zou zijn.

Ze is er niet. Ik vertel de vergadering over mijn gesprek met Aminata en vraag of het mogelijk is dat ze er alsnog bijgehaald wordt. De Chief schrikt zich kapot, dat is duidelijk te zien en hij verontschuldigt zich waarschijnlijk bij de andere leden van het comité voor het gedrag van zijn dochter. Ze is vast buiten haar boekje gegaan, denk ik en ik hoop dat pappa niet al te boos op haar zal zijn. Maar dat zal wel meevallen, want hij grinnikt er een beetje bij.

Even later verschijnt Aminata timide in de deuropening. Ze voelt zich heel opgelaten en ongemakkelijk en blijft maar naar de grond staren. Ik voel me rot dat ik haar in dit moeilijke parket gebracht heb en nodig haar uit om de ideeën van de protestantse vrouwen toe te lichten. Dan verliest ze haar verlegenheid en begint enthousiast te vertellen dat de vrouwen groep hoopt op de aanschaf van een degelijke maïsmolen. Het moet er een worden die op stroom werkt en een grote capaciteit heeft, zodat alle maïs van de hele wijde omtrek voor een paar centen, of tegen betaling van producten in natura, gemalen kan worden. De behoefte aan zo’n molen is groot, want maïs malen op de bestaande methode, de korrels met een steen fijn pletten, is erg zwaar werk en kost veel tijd, zegt ze. De molen kost ongeveer 2000 euro.

Ziezo, dat ei is gelegd! Vol verwachting zoekt ze oogcontact met haar vader en die lacht nu gelukkig breeduit en kijkt, toch met een zekere trots, naar zijn dappere dochter.

Jos zegt toe dat hij in Nederland zijn best zal doen om het maïsmolen-project financieel te ondersteunen. Aminata straalt! En omdat ze denkt dat wij dat belangrijk vinden, flapt ze er op de valreep uit dat ze er voor zal zorgen dat de molen echt alleen maar door protestantse vrouwen gebruikt zal worden. Zo in de trant van ‘Daarover hoeven jullie je tenminste geen kopzorgen te maken’!

Nu begin ik te sputteren, want van een protestantse maïsmolen wil ik geen weet hebben! Kaskazini ondersteunt alleen projecten waar het hele dorp wat aan heeft, zeg ik. Dus als die molen er komt, moet hij oecumenisch zijn. Iedereen begint te lachen en Aminata gelukkig ook.

Tenslotte vertelt Jos nog een en ander over Kaskazini. Hij legt uit dat de stichting geen eigen vermogen heeft. ‘We hebben nu nog geen rooie cent voor die betonnen palen, de slakkenkwekerij, de schoolspullen en voor de degelijke maïsmolen’, zegt hij. ‘Maar zodra we terug in Noorden zijn zullen we ons best gaan doen om dat geld bij elkaar te krijgen’. Hij vertelt dan hoe dat in zijn werk gaat. Bijvoorbeeld door het organiseren van collectes, feesten, een tentoonstelling en het huis aan huis rondbrengen van een nieuwsbrief. Hij laat zien hoe belangrijk het is om regelmatig nieuws uit Danyame krijgen en toont de drie laatste nieuwsbrieven. Als de Chief en Bright Owusu een foto van zichzelf en van Gerdi zien, zie je hun neuzen krullen. ‘Daarom wil ik nu ook naar huis gaan met zoveel mogelijk foto’s en videofilms zodat de mensen thuis kunnen zien dat er goede dingen met hun geld gedaan worden’, verklaart Jos.

We spreken af dat het dorp zelf ook zijn best zal doen om bij ieder nieuw project wat geld toe te leggen of dat ze zal proberen om subsidies los te peuteren. Lukt dat niet dan is er nog geen man overboord, maar het is wel belangrijk dat we zoveel mogelijk proberen samen te werken.

We sluiten de vergadering af met een gebedje en wandelen daarna nog door het dorp om foto’s te maken en te filmen. Ik hanteer de videocamera en word bestormd door kinderen die allemaal gefilmd willen worden. Ik krijg niet de kans om rustig opnames te maken. Maar Jos is blij dat ik alle grut op m’n dak krijg want nu kan hij tenminste ongestoord foto’s nemen, onder andere van de kliniek, de generator met z’n stenen huisje en de waterput met de leidingen naar de drie watertappunten in het dorp.

Na afloop gaan we nog bij de Chief langs. We denken even snel gedag te kunnen zeggen, maar dat kan je vergeten in Ghana. Hij heeft zich voor het afscheid omgekleed en ontvangt ons in vol chief-ornaat op het binnenplaatsje van zijn familie-erf. Het ziet er allemaal armoedig uit. In een hoek is een waslijntje gespannen, in een andere hoek liggen de resten van een hout vuurtje en staat wat gereedschap. Anders dan andere binnenplaatsen is dat er een paar bankjes en een aantal rechte keukenstoelen staan. Een traditionele Chief moet namelijk ook zijn oordeel geven bij ruzies en menings verschillen, maar dan moet je natuurlijk wel een ‘beklaagdenbankje’ hebben. Na de officiële ontvangst met handen schudden over en weer krijgen we allemaal een flesje door de zon verwarmde Fanta. Dan worden er een stuk of vijftig kinderen van de straat geplukt om voor ons te zingen. Anane ontpopt zich als leider en dirigent. Naast andere liedjes horen we wel tien keer het lied ‘Danasè’ en kunnen dat ook al een beetje meezingen. Jos wil het liedje later met het kinderkoor gaan instuderen. Vervolgens laat Anane de ukkies in militaire pas afmarcheren en vragen wij de Chief permissie om te mogen vertrekken. “The road is there”, zegt hij…

 

Onderweg stoppen we nog even bij een ‘cocofarm’, een stukje grond met cacaobomen er op. Veertig procent van de wereldproductie van cacao komt uit Ghana, maar de meeste mensen hier weten niet hoe chocolade smaakt. De gemiddelde Ghanees heeft nog nooit een reep gezien, laat staan geproefd. De cacaoboom is in de 18e eeuw uit Zuid Amerika geïmporteerd. Het is een handelsgewas en kan slechts groeien in de nabijheid van de evenaar. De boom heeft iets weg van een palmboom. De hoge paraplu van bladeren beschermt de cacao-peulen, die als puisten aan de stam groeien. Het zijn grote roodoranje ovale vruchten, ter grootte van een kinderrugby bal. Als je er een open snijdt vind je een trosje tuinboonvormige bonen in zoete slijmerige prut. Het slijm is lekker en wordt door de mensen gegeten, maar heeft in de verste verte geen chocoladesmaak. Deze tuinbonen worden een paar maanden gedroogd en dit halfproduct is dan klaar voor de export. De cacao zit als korreltjes binnen in die tuinboon en de verwerking van de bonen tot cacao en chocolade gebeurt buiten Ghana. Nederland is trouwens de grootste exporteur van deze producten!

 

Vlak voor we thuiskomen halen we bij een bar nog even wat drinken voor vanavond. We kopen een kratje met 24 flesjes Fanta en nog een paar literpakken met rode wijn en kunnen onze ogen niet geloven als we maar 6 euro hoeven te betalen, inclusief statiegeld.

Rond half zeven zijn we allemaal bij elkaar: Anzu met zijn concubine Josephine, Comfort met haar man Mensah, Appau, Anane en wij met z’n drieën. Mensah heeft een auto, dus met twee wagens rijden we naar een van de weinige eetgelegenheden die Dormaa rijk is. Het blijkt een gezellig verlichte bar in de tuin van het ziekenhuis, waar ook wat tafels en stoelen zijn neergezet. Anzu heeft vanmiddag al gezorgd dat de keuken op de hoogte is van onze komst. Hij heeft maar meteen de bestelling gedaan, want dat hadden ze graag. We zullen gebakken rijst en kip eten plus een koolsla. En voor Appau heeft hij iets zout- vet- en suikerloos besteld. We willen graag in de tuin zitten en schuiven een paar tafeltjes aan elkaar. Het is inmiddels stikdonker geworden en een barbediende die de drankjes komt brengen, heeft een kaars meegenomen voor sfeerverlichting op tafel. Het is een lange dunne kaars. Zo’n kaars die bij ons in goedkoop kerststukje wordt gestopt. Een kaarsenhoudertje heeft hij niet, maar met een paar druppeltjes kaarsvet in de kroondop van een Fanta flesje en daarin dan de kaars vastzetten, hoopt hij het probleempje te hebben opgelost. Niet dus, want de kaars is topzwaar en valt met kroondop en al om. Anzu gaat er zich mee bemoeien: nog meer kaarsvet in de kroondop, en de truc met de kroondop en het kaarsvet wordt tot driemaal toe herhaald. Geen succes, de kaars blijft omvallen. Nu gaat Anane het op een geheel andere manier proberen: een heleboel kaarsvet op de tafel druppelen en dan heel erg snel de weerbarstige kaars er in zetten. De kaars is inmiddels al voor de helft opgebrand maar nog steeds te lang en de tafel staat scheef, dus hij blijft nog steeds alleen maar omvallen. Niemand heeft voor kaars doorgestudeerd, dus niemand weet de oplossing. Behalve Jos. Als een Hansje Brinkert die met een vinger het gat in de dijk dichtte en daarmee Nederland behoedde voor de ondergang, raapt Jos een handvol keien van de grond, maakt er op tafel een hoopje van en zet de kaars er in. Zo van: tjoep, tjoep, tjoep, klaar. Anane is vol bewondering over zoveel technisch vernuft, Anzu kijkt zuur, want had zelf op het idee willen komen en Appau komt niet meer bij van het lachen! Maar het lachen vergaat hem als hij zijn bord met eten voor z’n neus krijgt gezet. Wij krijgen allemaal een bord met heel veel gebakken rijst en per persoon twee of drie stukjes kip. Appau krijgt alleen maar heel veel rijst. Ik heb met hem te doen en krijg het eindelijk voor elkaar dat hij bereid is om eenmalig te zondigen met z’n dieet. De maaltijd is lekker, het samenzijn is gezellig en als ik er naar ga vissen vertrouwt Comfort me toe dat ze maar wat blij is dat ze niet heeft hoeven koken, want ze heeft nog steeds hoofdpijn vanwege de malaria. Het is dus maar goed dat we voor het eten buitenshuis hebben gekozen. Maar buiten zitten is ook niet alles, want mijn benen worden belegerd door pesterige muggen. Het begrip ‘toetje’ kent dit restaurant niet, dus na een uurtje tafelen willen we wel weer huiswaarts gaan. Anzu en Josephine beginnen ijverig alle restjes op de borden in een plastic zak te doen, want we hebben er voor betaald, zeggen ze, en het is zonde om het te laten liggen. Dat is zeker zo. Er zit nog een volle maaltijd voor zeker drie personen in de plastic tas. Bij het afrekenen aan de bar val ik in de volgende verbazing. We hebben met z’n negenen gegeten voor 24 euro, inclusief de drankjes! Maar als ik om een bon vraag snapt de juffrouw waarmee ik afreken niet wat ik bedoel. Uiteindelijk komt ze aanzetten met een snipper papier ter grootte van een postzegel waarop staat: `Rice, chicken, 240.000 cedi´s`.

 

Thuisgekomen voorziet ieder zich van Fanta of wijn. Ook zijn er nog pinda’s en chips. Comfort gaat mee naar mijn kamer en helpt mij om de cadeaupakketten voor onze zes Ghanese disgenoten samen te stellen. Iedereen krijgt in ieder geval een sweater, een T-shirt en een onderbroek en de rest, zoals zakdoeken, theedoeken, handdoeken, baseballpetjes en nog meer klein spul dat zal worden verdeeld. Eindelijk kunnen Comfort en ik even ver-trouwelijk bijkletsen en dat vinden we allebei heerlijk.

Na het aanbieden van de pakketten was het blijkbaar weer Bingo! Iedereen is er meer dan blij mee. We kletsen nog wat na, Anzu houdt zijn zoveelste afscheidsspeech en rond elf uur is iedereen vertrokken. Het was goed vandaag.

 

Maandag 12 januari 2004

 

Winneba is een levendig vissersdorp aan de kust.

 

We maken ons klaar voor vertrek. Nu heb ik ineens veel ruimte in de koffers. Want, zoals een goede reisleidster betaamt, was ik op alles voorbereid en had Nederlands voer meegenomen voor het geval we de eerste jaren niet meer naar Nederland terug zouden kunnen komen. Dus Anzu die Europa kent, krijgt tot zijn opgewekte verbazing in de schoot geworpen: bergen spaghetti, macaroni, een halve kudde cornedbeef en gedroogde melkpoeder, kilometers bezwete cervelaatworst, instant koffie en thee voor jaren slapeloosheid en nog en beetje kaas, twee kilo. En een wok.

De Josephine-dochtertjes, die echt hartelijk voor ons hebben klaargestaan, krijgen tien euro. Daarbij door Joke in het Twi met klem op het hart gedrukt, dat ze het helemaal voor zichzelf mogen gebruiken. Zelden zag ik vier jonge ogen zo oplichten.

 

Na het ontbijt komen Gerdi en Godfrey het erf oprijden. Godfrey is vanaf donderdag tot zondagmiddag thuis geweest, bij zijn vrouw in Kumasi. Gisteren is hij teruggereisd naar Sunyani, heeft bij Gerdi overnacht en samen zijn ze vanochtend naar Dormaa gekomen. Jos neemt afscheid van de vele kinderen op het erf en een jongentje van een jaar of 3 komt aanrennen en klemt zich om Jos zijn been en begint te huilen. Jos heeft duidelijk ook hier vrienden gemaakt. En verrassing: op het laatste moment  komt ook Comfort ons nog uitzwaaien.

We realiseren ons allebei dat we amper hebben kunnen bijkletsen in de vier dagen dat we hier waren. Ik vind dat erg jammer, want ik had me erop verheugd. Ik had dolgraag een dagje bij haar thuis willen zijn, maar ja, we hadden veel te veel te doen in de korte tijd dat we hier waren. En daarbij krijgt ze dan potverdorie ook nog eens malaria.

 

We vertrekken van Anzu’s erf rond negen uur, uitgezwaaid door de hele vriendenclub en opeens besef je dan dat je elkaar weer voor een hele lange tijd niet meer zult zien. Maar deze gedachte laat ik maar weer snel los, want dan wordt afscheid nemen nog moeilijker.

 

De weg naar Winneba, een stadje aan de kust waar we rond 4 uur ’s middags verwacht worden, is van Sunyani tot aan Kumasi voor ons een bekende weg. Zeker voor Godfrey, want hij rijdt dit stuk wel een paar maal per maand. Hij zet er dus goed de sokken in, want kent alle potholes en obstakels, waar hij ons veilig om heen manoeuvreert.

Godfrey heeft zich deze reisdag tot taak gesteld om ons de tekst van het liedje Danasè te leren. Met een engelengeduld herhaalt hij het liedje, net  zolang  totdat  we  de tekst  kunnen dromen.

In een dorpje vlak voor Kumasi staan we aan onze kant van de weg een poosje in de file en terwijl we voor de zoveelste keer Danasè zingen, zien we voor ons ogen dat een tegenligger, die keihard komt aanrijden, een plotseling overstekend hondje morsdood rijdt. Een vreselijk gezicht! Het beestje ligt nog wat te stuiptrekken langs de kant van de weg. Het zal waarschijnlijk door iemand meegenomen worden om vervolgens te verdwijnen in de kookpot van vanavond. De meeste honden hier zijn zwerfhonden. Ik ken binnen onze kennissenclub in Ghana niemand die een hond als huisdier heeft.

Na Kumasi slaan we af naar een weg die naar de weg, want ook Joke en Godfrey hebben hem nooit gereden. De weg is prima, maar van bewegwijzering heeft men hier nog nooit gehoord. Godfrey rijdt dus een aantal malen fout en we komen pas om even over zessen, dus te laat, in het huis van de SMA paters in Winneba aan. Dat is niet helemaal een doodzonde, maar wel een klein beetje, want het avondeten wordt hier precies om zes uur opgediend en ze hebben een hekel aan mensen die te laat komen.

 

Winneba is een levendig vissersdorp aan de kust.Het huis van de SMA paters, een Nederlandse congregatie van missionarissen (Sociëteit voor Afrikaanse Missiën), staat aan de rand van het dorp. Het huis en de prachtige kerk staan op een fraai erf met schaduwrijke bomen en een tuin die met liefde aangelegd is en goed onderhouden wordt. Het missiehuis werd indertijd ruim opgezet omdat het diende als vergader- en conferentieoord van de SMA congregatie. Maar vooral werd en wordt het gebruikt als gastenverblijf en recreatieoord voor alle paters die in het achterland werken en af en toe tot rust mogen komen aan de kust. Maar niet alleen SMA paters, ook andere gasten zijn welkom in Winneba. Zo ging Joke vroeger altijd in januari een weekje naar Winneba om daar ongestoord het jaarverslag van de Primary Health Care te schrijven en ondertussen goed verzorgd en in de watten gelegd te worden door de gastenpater. Meerdere collega’s van haar deden hetzelfde. Ook Cor en ik zijn hier twee maal voor een paar dagen neergestreken, werden fantastisch verzorgd en kwamen helemaal bij na alle ‘ontberingen van de bush’.

Als je je hier als gast aanmeldt krijg je eerst een hartelijke ontvangst van de gastenpater, momenteel is dat pater Pieter Bootsma. Als er tijd voor is krijg je eerst iets te drinken, maar is het acht uur ’s ochtends, twaalf uur ’s middags of zes uur ’s avonds, dan wordt je meteen meegenomen naar de eetkamer. Er wordt hier namelijk strikt op tijd aan tafel gegaan en gegeten, omdat de mensen van de keuken maar voor beperkte tijd aanwezig zijn.

Na de ontvangst krijg je een ruime kamer toegewezen. Daarin staat een breed hemelbed, een klein tweepersoonsbed is dat eigenlijk, met als baldakijn een muskietennet. Op alle kamers is er een bureautje, een luie stoel, een wastafel en een ventilator, en bijna iedere gastenkamer heeft tegenwoordig een eigen douche. Per drie kamers is er op de gang een toilet aanwezig. Maar wat ik nog het meest spectaculaire aan dit oord vind, is dat alles werkt! De douche geeft water, de lamp brandt, de ventilator verkoelt, het muskietennet houdt de prikpennen buiten en de w.c. trekt door. Ook fijn aan Winneba is dat je ’s avonds tussen negen en half elf in de recreatiezaal terecht kunt voor ontspanning, ontmoeting met de andere gasten en de paters en voor een drankje. Tevens is er een uitstekende bibliotheek.

Als we even na zessen het erf komen oprijden komt de hartelijke pater Pieter Bootsma naar buiten. Nee, het is helemaal niet zo erg dat we wat later zijn. We zijn vandaag de enige gasten en dan luisteren die tafeltijden niet zo nauw, zegt hij. Hij is erg blij om Joke weer te zien en hij herinnert zich mij, of beter gezegd Cor ook nog goed. Hij begint meteen over de fijne gesprekken die ze samen gevoerd hebben. Dat geloof ik graag want Cor is altijd te porren voor een theologisch getint dispuut. Ik kan me de situatie van toen nog wel herinneren. Joke en ik waren tijdens de avonduren in de recreatiezaal met een paar anderen aan het kaarten geslagen en Cor, die werkelijk een bloedhekel heeft aan spelletjes, was dolblij aan Pieter een gesprekspartner te hebben.

We krijgen meteen alle vier een eigen kamer toegewezen om ons even te mogen opfrissen en kunnen daarna aan tafel. Daar maken we kennis met een Nederlandse vrouw die hier in Winneba werkt. Ze heeft als lekenmissionaris een contract van drie jaar met de SMA congregatie getekend en zit hier alweer een aantal jaren om samen met Pieter Bootsma dit kolossale gastenhuis te managen.

Tijdens de maaltijd zegt Pieter dat we geen beste avond gekozen hebben om te komen overnachten. Iedere maandag avond wordt er hier op het erf voor de kerk een charismatische gebedsdienst gehouden. Het zal zo direct van start gaan, zegt hij, en meestal gaat de pastoor tot diep in de nacht door. De mensen schijnen voor deze bijeenkomst van heinde en ver te komen. De opkomst is zo massaal dat de kerk volgens de pastoor te klein is en hij houdt de gebedsdienst dus in de buitenlucht. ‘Ik geneer me er een beetje voor’, zegt Pieter, ‘maar ik kan er echt niks aan veranderen. De herrie is vreselijk’.

De pastoor blijkt een Ghanese priester te zijn. Nadat de kerk gebouwd was door de SMA congregatie was een Nederlandse pater voor langere tijd pastoor van deze parochiekerk.Toen er echter steeds meer Ghanese priesters opgeleid werden is de kerk en de parochie in de jaren tachtig overgedragen aan een Ghanees. Het missiehuis bleef gewoon aan de congregatie toebehoren, maar SMA heeft verder geen bemoeienis meer met het kerkgebeuren.

 

Klokslag zeven breekt de heilige geest los. We proberen nog even met elkaar koffie te drinken, maar de herrie is zo overheersend dat je geen slok meer door je keel krijgt. Op normale toon met elkaar praten lukt niet meer. Pater Pieter kijkt ons wanhopig aan en geneert zich voor de situatie. Hij gebaart duizend excuses.We gaan allemaal maar naar onze kamers, want boven in de recreatiezaal valt er op deze manier toch niet meer te recreëren. En ik deel oordopjes uit voor de liefhebber. Want een goede reisleidster... Jawel!

Een charismatische pastoor kun je maar beter niet als buur hebben, althans dat geldt voor deze pastoor. Met behulp van luidsprekers glossolalleert hij er naar hartelust op los, indien de heilige geest dit toelaat en brengt de gemoederen tot extase. Mannen roffelen op trommels, dansen wild in het rond, brullen oergeluiden. Vrouwen gillen en krijsen en vallen in katzwijm. De ‘praise the Lord’s’ en de ‘halleluja’s’ zijn niet van de lucht. Als je niet beter wist zou je denken dat ze allemaal een borreltje te veel op hebben!

Een versterker in de buurt van mijn kamer maakt de herrie compleet. Ik kan me niet meer concentreren op m’n boek, de oordopjes helpen voor geen meter en je eraan ergeren helpt natuurlijk nog minder. Af en toe lijkt het even rustig want dan is men waarschijnlijk in stil gebed verzonken, maar je bent nog maar net in slaap weggedoezeld of de herrie slaat weer opnieuw in alle hevigheid toe. En zo wordt het vijf uur in de morgen. Na een allerlaatste ‘halleluja, praise the lord’ en ‘oh, we thank you dear Jezus’ wordt het verlossende ‘Aaaaa-men’ uitgesproken en dan is het eindelijk definitief stil...

Niet voor lang, want nu breekt de tijd aan voor het ochtendgebed van de moslims. De mullah blaast hoog van de toren. Per luidspreker wordt vanaf de minaret opgeroepen tot gebed.

En is hij klaar dan is de beurt aan de hanen.

Wakker worden!!!

 

Dinsdag 13 januari 2004

 

... Wat moeten deze mensen zich wanhopig gevoeld hebben. Het leed dat op deze plek geleden is, is bijna tastbaar.

 

Geradbraakt zitten we allemaal aan de ontbijttafel, ook de getergde pater Pieter. Zelfs Godfrey, die toch zelf bij een Pinkstergemeente kerkt, en die gisteren nog even is gaan kijken, is kritisch over de charismatische bijeenkomst. Ondanks mijn oordopjes heeft niemand een oog dicht gedaan. Pieter biedt zijn excuses aan voor de herrie van de pastoor. Hij heeft van alles geprobeerd om met deze charismatische man tot een compromis te komen, maar het helpt allemaal niets, zegt hij. Hij heeft gevraagd of het niet wat zachter kan, of de pastoor de gebedsdienst niet gewoon binnen in de kerk kan houden, of het alsjeblieft zonder luidsprekers mag. Hij is vele malen bij zo’n bijeenkomst geweest, om interesse te tonen en moeite te doen om er zich voor open te stellen. Hij voelt zich alleen maar opgelaten en zich er absoluut niet thuis. Want als hij naar zo’n gebedsdienst komt, wordt hij behandeld alsof hij de verloren zoon is die even de weg kwijt was, maar nu weer thuiskomt! Dat is natuurlijk heel gênant. Ten einde raad is hij naar de bisschop gegaan met het verzoek om te bemiddelen. De bisschop heeft toen wel met de pastoor gepraat maar blijkbaar zonder resultaat. Het is ook natuurlijk moeilijk om uit naam van de kerk zo’n bijeenkomst te verbieden, vooral als daar massaal honderden mensen wekelijks op af komen en door geïnspireerd raken. Ik opper dat het misschien een goed idee is als Pieter de pastoor uitnodigt om samen eens een paar weken op retraite te gaan in een Trappisten klooster. Zoiets als: ‘vrijwillig afkicken volgens de regel van Benedictus’.

 

Na het ontbijt rijden we naar het vissersstadje Apam. Apam toont een zwarte bladzijde uit onze koloniale geschiedenis. Bovenop een heuveltop staat het kolossale Fort Leijtzaamheid. Het is een van de vele slavenforten die door de Nederlanders in de 17e eeuw aan de West Afrikaanse kust van de Atlantische oceaan zijn gebouwd. Het fort was bedoeld voor de opvang van de slaven die uit de binnenlanden van West Afrika kwamen. Zij werden gevangen genomen door de Ashanti’s, de machtigste stam van Ghana en door enkele kleinere stammen die aan de kust leefden. In ruil voor het leveren van slaven kregen deze stammen dan begerenswaardige goederen van de Nederlanders. Lappen stof, sieraden, sterke drank en spiegeltjes. De gekochte slaven werden vervolgens in de kerkers van het Fort Leijtzaamheid opgesloten. Als er een slavenschip ter beschikking kwam werden ze aan boord gebracht om de verre zeereis naar de Amerika’s te maken. Slechts vijftig procent van deze mensen overleefden deze reis.

De weg naar het fort is abominabel slecht. Er zijn meerdere slavenforten langs deze kust van Ghana. Die zijn bijna allemaal toeristische trekpleisters geworden. Fort Leijtzaamheid in Apam is buiten de toeristische belangstelling gebleven. Vandaar dus de slechte weg naar de heuveltop. Bij iedere hobbel en bobbel op het pad naar boven lijkt de jeep te kapseizen, maar Godfrey glundert en geniet. Zodra we met veel moeite boven zijn aangekomen, komt er een man op ons af die de sleutelbeheerder van het fort is. Hij biedt aan om een rondleiding te geven. Het wordt veel klim-, kruip- en sluipwerk. Stap voor stap schuifelen we op de tast in de bijna donkere nauwe gangetjes met aan weerszijde de slavenhokken. Het ruikt er muf, de muren zijn klam en vochtig en het is er koel ondanks de hitte buiten. Hier zaten de slaven opeen gepakt in ‘leijtzaamheid’ te wachten op hun vertrek. Ik voel me plaatsvervangend schuldig... Wat moeten deze mensen zich wanhopig gevoeld hebben. Het leed dat op deze plek geleden is, is bijna tastbaar. Het is beklemmend om hier te lopen, in door deze mensen aangeraakt zijn. Een paar maal per dag werden de slaven in kleine groepjes op een binnenplaats gelucht.

We komen in het gedeelte van het fort waar de Nederlandse scheepslui bivakkeerden. Ook dit is een naargeestige plek. Allemaal muffe en beschimmelde hokken, maar in ieder geval zijn deze ruimtes niet helemaal donker. Er zit hier en daar wel een spleet in de dikke muur waardoor je naar buiten kan kijken. Het uitzicht vanuit die schietgaten is fraai. Je ziet de prachtige baai van Apam met het restant van de kade waar ooit honderdtallen slavenschepen hebben aan-gemeerd en in de verte zie je een wit zandstrand met palmbomen. Voor vijftien euro kun je hier in het fort in een van de muffe slaapkamertjes van de scheepslui overnachten. En wil je in de iets grotere kamer van de kapitein slapen dan betaal je nog een paar euro extra. Twee keurig opgemaakte bedden staan in ieder hok klaar en de sleutelhouder zal er persoonlijk garant voor staan dat je je hier veilig voelt. Zegt hij. Hij kijkt

 

ons hoopvol aan en toont ons de keurige chemische toiletten die zijn neergezet voor de gasten. Maar voor nog geen honderd euro zou ik hier in dit naargeestige oord willen overnachten.

We betalen de sleutelhouder en bedanken hem voor zijn rondleiding. Dan rijden we nog even het dorp Apam in om naar alle bedrijvigheid op het strand te gaan kijken. Vraag me niet waarom maar maandags wordt er hier aan de hele Ghanese kust niet gevist. Je zou zeggen dat het handiger is om die vrije visdag op zondag te houden, temeer daar er hier veel christenen wonen. Maar goed, het is niet anders. Het geeft ons in ieder geval wel de gelegenheid om al die kleurige met de hand beschilderde ranke boten goed van dichtbij te kunnen bekijken. Er zijn veel mensen op het strand aanwezig, vooral vrouwen die de netten repareren. Het stinkt er geweldig en het krioelt er van de vliegen vanwege de rottende visresten. Iedereen is even vriendelijk tegen ons. Alsof de narigheid van Fort Leitzaamheid nooit heeft bestaan worden wij Nederlanders met veel enthousiasme begroet. Binnen de kortste keren hebben we een hele stoet kindertjes achter ons aan. We vragen hen om ons naar een plaats te brengen waar we wat koud drinken kunnen kopen. Zo worden we aan de hand van een paar kinderen meege-trokken naar een sloppenwijk. Springend over open rioleringen komen we uiteindelijk terecht op een binnenplaatsje waar wat gammele stoelen staan. Een flesje koude frisdrank is er niet te koop. Wel warme Fanta! We betalen de kinderen een paar cedi’s voor hun bemiddeling, bedanken voor de warme frisdrank en kunnen op de terugweg naar Winneba bij een pomp station gelukkig nog wel een fles koud water kopen. Wat is koud water toch een godendrank wanneer je dorst hebt. En het heet is.

 

 

 

Voor de lunch zijn we weer terug in Winneba. Pieter Bootsma vertelt dat er in de loop van de middag een vijftiental gasten zullen komen. Vanavond zullen alle missionarissen en leken-missionarissen van de SMA congregatie uit Ghana hier bijeen komen voor een vergadering. Eigenlijk moeten we blij zijn dat we hier gisteren en vandaag toch nog een eigen kamer hebben kunnen krijgen!

Na de lunch houden we een siësta en willen daarna een bezoek brengen aan het Conservatorium voor Afrikaanse muziek in Winneba. Helaas, het gebouw is vanwege het kerstreces gesloten.

In plaats van het bezoek aan het conservatorium wordt het nu een middagje strand. Wendy Beach, waar we even ruiken aan het rijke Zwitserleven gevoel uit de reclame van een verzekeringsmaatschappij. Hagelwitte zand-stranden met palmbomen, een groter contrast kun je je niet bedenken. Terwijl wij lichtelijk verbijsterd op het strand liggen te Zwitserlevenen beseffen we maar al te goed dat we hebben te zorgen voor elektriciteitspalen, maïsmolen, slakkenkwekerij en scholing in Danyame.

Bij Wendy Beach is de branding ontzagwekkend woest. De zee trekt enorm. Hoe de vissers van Apam het voor elkaar krijgen om hun bootjes door de sterke branding te duwen, is mij een raadsel. Dat moet enorm zwaar zijn. Je kunt hier eigenlijk alleen maar pootjebaden en dan is het zelfs al moeilijk om staande te blijven. De zee aan deze kust is erg gevaarlijk en menig Europeaan die iets te ver in zee ging, is hier verdronken. De Ghanezen kijken over het algemeen wel uit om in zee te gaan. Wij willen natuurlijk heelhuids thuiskomen en houden de Atlantische Oceaan op kuithoogte.

 

Het avondmaal is gezellig. Alle SMA-vergaderaars, paters en leken zijn gekomen en de tafelgesprekken zijn levendig en informatief. Als zij om acht uur ’s avonds in de recreatiezaal gaan vergaderen trekken wij ons terug op onze slaapkamers en halen de verloren slaap van de afgelopen nacht in.

 

Woensdag 14 januari 2004

 

Van  de  winst   kunnen  we  meteen  de  eerste

paar betonnen electriciteits palen voor Danyame  betalen.

 

Dit wordt voor ons de laatste dag in Ghana. Het voelt buitengewoon onwerkelijk dat we morgen weer in Europa zullen zitten. We nemen afscheid van alle mensen die we hier ontmoet hebben, betalen op het kantoortje voor onze logies en worden hartelijk uitgezwaaid door pater Pieter. Het is nog een uurtje rijden van Winneba naar Accra.

Rond tien uur zetten we Joke af bij de bank, want ze hoopt vandaag eindelijk haar bankrekening te kunnen opheffen. We spreken af dat we haar daar tegen de middag, om half een weer zullen ophalen. Godfrey, Jos en ik gaan ondertussen naar het ‘Cultural Centre’. Dat is een groot terrein met veel overdekte markthallen waar uitsluitend souvenirs en kunstnijverheidsartikelen worden verkocht. Vorige week maandag, voor we naar Agogo vertrokken, waren we hier ook al voor een uurtje. Maar toen waren we er alleen maar om te kijken en prijzen te vergelijken. Vandaag willen we vier lege koffers gaan vullen met Ghanese souvenirs en hebben Godfrey nodig om te onderhandelen. Want onderhandelen is beslist nodig in Afrikaanse landen. Ik was vorige week maandag zeer gecharmeerd van kleine lappen poppetjes. Ze waren er te kust en te keur, allemaal verschillend aangekleed en in allerlei verschillende vormen. Moeders met baby’s op de rug, vrouwen met schalen op het hoofd, vrouwen die fu-fu stampen, vaders met een trommel. Bij ieder stalletje waar ik die poppetjes zag vroeg ik natuurlijk naar de prijs. Hetzelfde soort poppetje was bij het ene stalletje een euro en bij het volgende soms wel tien euro. Dus Godfrey is hard nodig voor de onder-handelingen. Ook is het belangrijk dat hij alleen over de markt loopt zonder dat wij erbij zijn. Want als wij erbij zijn gaat de prijs meteen honderd procent omhoog omdat iedereen beseft dat Godfrey aan het onderhandelen is voor een paar rijke stinkers.

Terwijl Jos en ik in de auto blijven zitten gaat Godfrey er alleen op uit. Een kwartiertje later komt hij breedgrijnzend terug met de mededeling dat hij een goed adres heeft gevonden, waar we bijna al onze souvenirs kunnen kopen. Poppetjes, sieraden, kinder speeltjes, portemonaitjes, shawls en nog veel meer; een stuk of honderd dingen kopen we op dit adres, voor een of maximaal twee euro per stuk. Thuis kunnen we dat spul makkelijk voor het dubbele of meer verkopen. Van de winst kunnen we meteen de eerste paar betonnen elektriciteitspalen voor Danyame betalen!

Jos gaat daarna nog even met Godfrey alleen op stap om trommels te kopen en een paar sjerpen te laten weven met teksten over Kaskazini en Noorden en Danyame erop. Ik pas ondertussen op de auto en op buit van kleine souvenirs.

 

Als we Joke ophalen kan ze ons laconiek meedelen dat ze toch niet zo rijk was als ze gedacht had. De 4000 gulden die zij bij vertrek in 1998 op haar bankrekening liet staan zijn nu nog maar 400 euro waard. Ze wist natuurlijk wel dat het geld een stuk minder waard is geworden, maar had gehoopt dat het bedrag toch ook nog wat aan rente zou hebben opgeleverd. Toen haar contract in 1998 afliep, ging ze naar huis terug met de gedachte dat ze nog voor een periode van drie jaar zou bijtekenen. Door ziekte ging dat niet. Over dat geld heeft ze nooit meer serieus nagedacht omdat ze zo niet in elkaar zit.

 

We gaan lunchen in een restaurantje dat door Godfrey is uitgezocht, want hij wil heel erg graag Ghanees eten. Ook Joke wil dat dolgraag op deze laatste dag in Ghana. Fu-fu met pindasoep en kip kiezen ze. Jos en ik staan in tweestrijd. Aan de ene kant is dit de laatste kans die we ons zelf voorlopig kunnen geven om onze waardering voor fu-fu op te vijzelen. Aan de andere kant moeten we er niet aan denken om dat spul te eten, terwijl de menukaart ook heerlijke Hollandse patatjes en kleine loempiaatjes in de aanbieding heeft. Terwijl Joke en Godfrey ongegeneerd met hun vingers de fu-fu door de pindaprut soppen en naar binnen we rken, vallen Jos en ik, keurig met  mes en vork, de patatten en de minuscuul kleine loempiaatjes aan.

En dan hebben we alledrie zin om te gaan zwemmen met als toetje een siësta. We nodigen Godfrey uit om mee te komen naar ons hotel, het Dutch Hotel, waar we voor vannacht recht hebben op onderdak. Hij kan dan met ons mee gaan zwemmen en daarna bij ons op de kamer een tuk doen. Ruimte genoeg op de kamers, daar niet van. Maar hij wil absoluut niet mee. De rest van de middag gaat hij bij vrienden op bezoek, zegt hij, maar ik weet wel zeker dat hij er gewoon geen zin in heeft. Bijna niemand in Ghana kan zwemmen. De zee is te gevaarlijk en de grote rivieren in het Volta gebied zitten vol krachtige stroomversnellingen en kolken. Puur voor de ontspanningen verfrissing zoeken in een zwembad is er voor de Ghanese bevolking over het algemeen niet bij. De weinige zwembaden die er in Ghana zijn, dateren nog uit koloniale tijden of zijn aangelegd in de huidige tijd waarin het toerisme aarzelend op gang komt.

Godfrey zet ons om half drie ’s middags op de stoep van het Dutch Hotel af en belooft om ons om zeven uur ’s avonds weer op te halen. Wij zwemmen, doen een tuk en pakken definitief de koffers in. De zon gaat oranjerood onder.

 

’s Avonds hebben we ons galgenmaal in een Chinees restaurant in de stad. Eerst hadden we nog geprobeerd om een plaats te bemachtigen in een Ghanees restaurant, maar het zat er tjokvol mensen en er was geen plaats meer vrij. Het wordt dus Chinees eten en voor Godfrey is dit een eerste kennismaking daarmee. We weten hem ervan te overtuigen dat hij het zeker lekker zal vinden, vooral omdat hij van gebakken rijst, groenten en kip houdt. Hoewel de prijs hetzelfde is als bij ons een portie bij de gemiddelde afhaalchinees, is het eten in dit restaurant veel verfijnder en lekkerder. De gasten zijn uitsluitend blank, de bediening sjiek. Je moet wachten totdat je een tafel toegewezen krijgt, een ober je naar je tafel begeleidt en een stoel aanschuift, kaarsen aansteekt, de menukaart brengt en ondertussen een aperitiefje verzorgt, een gloeiend heet handdoekje aanreikt, tussendoor steeds vraagt of alles wel naar wens is. Aan het eind van de maaltijd bezorgt hij je ook nog een ‘gelukskoekje’ en een pepermuntsnoepje bij de koffie. Godfrey voelt zich niet op zijn gemak, dat is overduidelijk. We hadden hier niet naar toe moeten gaan. Vooral omdat de ober behoorlijk neerbuigend richting Godfrey is. Alsof Ghanezen hier in deze sjieke eetgelegenheid niet passen, niet weten hoe ze zich moeten gedragen, hoe ze met mes en vork moeten eten. Het eten smaakt prima, maar we voelen ons opgelaten. Jammer dat we ons dit niet gerealiseerd hebben.

 

Rond half tien ’s avonds brengt Godfrey ons terug naar ons hotel. Dit is tevens het moment van afscheid want vannacht om drie uur worden we met een busje van het Dutch Hotel naar het vliegveld gebracht. Trouwhartig en zorgzaam als hij is wil hij ons per se vannacht zelf naar Kotoka Airport brengen, maar dat willen we hem niet aan doen. Hij belooft dan dat hij, voor hij morgenochtend naar Kumasi vertrekt, nog even zal informeren of ons toestel daad werkelijk vertrokken is. Want met Ghana Airways blijft de tijd van vertrek altijd natte vinger werk...

Het afscheid gaat een beetje knullig. Ik heb heel veel fijne en diepgravende gesprekken met Godfrey gehad. Vaak over het geloof, over zingeving, over politiek waarbij we er allebei openhartig op los filosofeerden. Ik denk dat na twee weken intensief met elkaar optrekken een zoen geven bestwel kan. Hij deinst echter verschrikt en verlegen terug zodat mijn welgemeende kus ergens in het luchtledige belandt. Joke en Jos doen het beter; die geven een hartelijke omhelzing plus een stevige hand.

En zo hoort het ook in Ghana. Ik had dat onderhand moeten weten.

 

Donderdag 15 januari 2004

 

We hebben aan de receptie gevraagd om ons om half drie te wekken maar toch lukt het me niet om in slaap te komen. Op de slaapkamer is het zonder airco te benauwd en met de airco aan te koud. Dat is maar goed ook want anders was ik misschien nooit op de gedachte gekomen om te proberen om op het balkon in slaap te vallen. Ook daar lukt het weliswaar niet om weg te doezelen, maar dat komt omdat ik lig onder de mooiste sterrenhemel die ik ooit gezien heb en luister naar het rustgevende, nooit ophoudende gebeuk van de golven in de branding. Een afscheidsgeschenk in natura.

Om half drie schrik ik dus niet wakker van het telefoontje van de receptie...

 

De taxi rijdt ons naar Kotoka Airport. Ik zit naast de chauffeur en zie op het dashboard een permanent dreigend rood waarschuwingslampje dat aangeeft dat er te weinig remolie in zit. Desondanks sjeest de chauffeur rustig plankgas gevend door. Ik knijp hem behoorlijk. We racen door straten waar je overdag meestal uren in de file moet staan. Het is bizar om overal nog kerstversiering en kerstverlichting te zien. Op een rotonde staat een tolronde Santa met slee en rendieren verlicht aandacht te trekken. Gek is dat, alleen in Accra hebben we westerse kerstversiering gezien. De andere steden en plaatsen waar we zijn doorgekomen zijn waarschijnlijk te Ghanees om aan deze Santa gekte mee te doen.

 

Om half vier zet de chauffeur ons, gelukkig nog levend, af bij de vertrekhal van de luchthaven. Ook daar prijkt de nodige kerstversiering, maar wat nog meer opvalt, is de enorme rij wachtenden die buiten staat. Wij kunnen het ons haast niet voorstellen dat al die mensen met Ghana Airways mee moeten, maar dat blijkt wel zo te zijn. Er staan meer dan voldoende gratis bagagekarretjes op de plek waar de taxi ons afzet, dus wij beginnen met er drie uit de sliert los te trekken. Prompt komt er een kerel op ons af die zegt dat hij voor onze bagage zal zorgen. Hij zegt dat op een toon die geen tegenspraak duldt. We maken hem duidelijk dat we het zelf wel zullen doen, want we hoeven alleen maar alle koffers vanuit de taxi op de karretjes te laden. Dat is een fluitje van een cent, omdat de koffers allemaal zo licht als een veertje zijn. Daarna is het een kwestie van nog minder dan twintig meter lopen en je aansluiten in de rij wachtenden. Maar de man blijft aandringen en pakt ons letterlijk de koffers uit handen. Ach, laat maar gaan, denk je dan. Zoveel ijver moet toch beloond worden, zeker in een land waar de armoede groot is. We helpen hem dus zelfs nog mee om alles op de drie bagagewagentjes te zetten en met z’n vieren duwen we de drie karretjes naar de rij wachtenden. Het hele klusje neemt nog geen drie minuten tijd in beslag, langer zal het niet geweest zijn. Ik meen daarom dat ik hem vorstelijk beloon wanneer ik hem vriendelijk twee dollar toestop. Maar hij is woest. Hij is razend. Ik kom niet van hem af. Hij moet en zal vijf dollar, of vijf euro, of hetzelfde bedrag in cedi’s voor deze handeling van een paar minuten krijgen. “De koloniale tijden zijn voorbij, madam. Het tijdperk voor het geven van een aalmoes is over”. Hij is behoorlijk beledigend en agressief bezig.

Ik haal bakzeil. Het lukt me nog wel om hem te vertellen dat we op de eerste plaats zijn hulp helemaal niet wilden hebben; en op de tweede plaats dat vijf euro voor drie minuten werk wel heel erg makkelijk verdiend is. Maar niettemin haal ik bakzeil, want ik geneer me voor zijn uitval en betaal hem, om van het geduvel af te zijn, toch nog die drie dollar extra! Even later heeft hij het lef om terug te komen  met het voorstel om voor vijf dollar alle bureaucratische hindernissen voor ons te nemen. Voor dat bedrag zal hij zorgen dat we direct ingecheckt zullen worden en niet meer gecontroleerd hoeven te worden door de douane!

Zo gaat dat hier; als je er voor openstaat...

 

Het staan in de lange rij wachtenden is een belevenis apart. Al die mensen die hier in de rij staan zien er prachtig uit, alsof ze onderweg zijn naar een grootse bruiloft of begrafenis. Mannen in keurige pakken. Vrouwen met haren, die met pijn en moeite ontkrult werden. Mooie kleding aan, schoenen met hoge hakjes, glinsterende sieraden, zeulend met enorme koffers en een duur paspoort en een dure vliegticket in de hand. Op weg naar Europa. Wat voor soort mensen maken deze reis? Waarom gaan ze op reis? Reizen ze naar Europa om een beter leven te krijgen, om de armoede te ontvluchten? Beseffen ze dat hen aan gene zijde van de oceaan kou, vuil werk, illegaliteit en onbegrip wacht?

Langzaam maar zeker schuifelt de lange rij naar binnen, waar nog een eens zo lange rij staat. Heel vaak zie je een reiziger in een noodgang achter een kruier aanrennen, die zijn bagage vervoert. We weten nu waar Abraham de mosterd vandaan haalt! Zodra we zelf bijna aan de beurt zijn bij de Ghana Airways balie, zien we hoe dat in z’n werk gaat. De passagiers die voor hun voorkeursbehandeling betaald hebben, worden bij de douane in een apart kamertje gelaten. Daar speelt het inchecken en het inleveren en labellen van de bagage zich achter gesloten deuren af. We zien de personen niet meer uit het kamertje komen, maar ontmoeten hen wel als we zelf even later na het inchecken naar de pier wandelen. Gelukkig is er airco in de wachtruimte. Van het Dutch Hotel hebben we een plastic tas met drie picknick ontbijtjes meegekregen en die kunnen we nu op ons gemak opeten. Aan een bar halen we van onze laatste cedi’s nog ieder een kop koffie.

Bij de pier staat het vluchtnummer van ons toestel genoteerd. Het is een vlucht van Accra, via Rome naar Düsseldorf. De aankomst in Rome zal zijn om twee uur ’s middags.

Dit staat er echt...

 

Eer iedereen aan boord is en alle bagage gestouwd is onder de stoelen en de voeten, kunnen we eindelijk vertrekken. Het is half tien.

We krijgen een ontbijtcroissantje. En slapen. We krijgen een lunchkip, een hele taaie, die vast helemaal uit Siberië kwam vliegen voor ‘ie de pan in ging. En slapen. Dan is het twee uur. We hebben urenlang over de Sahara gevlogen en moeten volgens Bartjens toch wel in de buurt van Rome zitten. Het is heel helder weer, dus de topografie van de landkaart beneden ons is goed te zien. We vliegen nu boven   de Middellandse zee en het vliegtuig buigt een beetje af naar het oosten. Al gauw zitten we boven land, boven een grote stad. ‘Dat is Napels’, zegt ik wijsneuzerig tegen Jos, die alles best vindt want hij is net wakker. ‘Zo meteen zullen we wel gaan landen’, zeg ik er achteraan. Maar dan vliegen we opeens over hooggebergte heen. Alleen maar enorm veel sneeuw en enorm veel besneeuwde hoge bergtoppen. ‘Dat moeten de Apennijnen zijn’, zeg ik schooljufferig. ‘Tjonge, ik wist niet dat die Apennijnen zo hoog waren. Maar misschien zijn die toppen helemaal niet zo hoog, want het is natuurlijk winter, dus vandaar dat er zoveel sneeuw ligt!’, zeg ik, want je wilt natuurlijk altijd een verklaring vinden voor wat je meent te zien.

Een half uur later vliegen we nog steeds boven besneeuwd hooggebergte. ‘Toch kan het niet anders dan dat dit de Apennijnen zijn’, zeg ik weer, echter iets minder overtuigd van eigen gelijk. Joke slaap nog steeds, dus bemoeit er zich niet mee. ’Maar volgens mij moeten we nu toch ieder moment gaan dalen, want we zouden al drie kwartier geleden in Rome hebben moeten landen... Misschien mogen we wel niet landen en vliegen we nu rondjes boven de Dolomieten! Die zijn ook behoorlijk hoog en ze liggen niet zo ver van Rome af. Althans voor een vliegtuig is dat niet zo ver’.

En zo neuzel ik maar door om voor mezelf een verklaring te vinden voor dat landschap onder ons vliegtuig, dat helemaal niet klopt! Als we daarna vliegen over rustig glooiend heuvellandschap, kwek ik weer tegen Jos; ‘nu zullen we zo wel gaan landen’. Maar na een half uur vliegen over lage heuvels en vrij vlak gebied mik ik er op dat we nog steeds niet mogen landen in Rome, en nu dus gedwongen worden om over de heuvels van het Toscaanse landschap rondjes te vliegen.

Jos, totaal niet participerend in dit gesprek, wil alleen nog maar snel naar huis. Of we nu boven de Apennijnen, de Dolomieten, of de Toscaanse heuvels vliegen zal hem worst wezen.

En terwijl ik net, geheel confuus, voor mezelf heb uitgemaakt dat we nu vast wel rondjes vliegen boven Milaan of Genua, in afwachting op het eindelijk mogen landen in Rome, komt er vanuit de cockpit het bericht dat de landing is ingezet, en dat we over ongeveer vijf minuten zullen landen op Düsseldorf Airport! Wat, Düsseldorf? Jawel, we gaan nu al landen op Düsseldorf Airport en het is pas half vier uur Accratijd  en dat komt overeen met half vijf Nederlandse tijd. Hoera, hoera, dus geen tussenlanding en geen drie uur wachten in Rome! Leve Ghana Airways, hoewel ze toch best wel even hadden kunnen zeggen dat we Rome links zouden laten liggen. Of rechts.

Düsseldorf  Airport. We hebben, zo wordt ons gezegd, een uurtje de tijd om onze bagage op te halen en naar het busstation te wandelen, alwaar de bus klaar staat om ons naar Schiphol te brengen. Onze bagage terug krijgen gaat zeer snel. Verbijsterd over zoveel voorspoed rennen we twee uur later nog steeds met onze bagagekarren van hot naar her, van noord naar zuid en vise versa op zoek naar de bus naar Schiphol. Niemand kan ons vertellen waar die bus voor Schiphol geparkeerd staat. De Duitse informatiejuffrouwen sturen ons voor een pittige wandeling naar links en de Ghana Air-juf- frouwen sturen ons voor een langeafstandsmars naar rechts. Om half zeven ’s avonds zitten we nog steeds in Düsseldorf, inmiddels met de tong op onze schoenen, en kloppen voor de zoveelste keer bij de Ghana Airways balie aan voor assistentie. Gelukkig zijn we met velen, zodat we ons iets minder onnozel voelen dat we de bus niet hebben kunnen vinden.

Er zit een verse baliejuf, die laconiek vertelt dat de bus een uur geleden is vertrokken. Gelukkig kan de chauffeur met een mobieltje bereikt worden. Hij zit al vlakbij de Nederlandse grens. Afgesproken wordt dat hij bij het laatste pompstation voor de grens op ons zal wachten, terwijl wij met een taxi naar hem toe gebracht worden. Alles gelukkig op kosten van Ghana Airways. Met vier taxi’s wordt de hele groep achterblijvers richting Nederlandse grens vervoerd. Onze taxichauffeur is een Ghanees uit Accra, die al twaalf jaar in Duitsland woont. Hij vertelt dat hij twee of drie keer per jaar met Ghana Airways naar zijn vaderland terugreist. Soms kan hij op tijd reizen, maar meestal heeft hij wel wat oponthoud, tijdens zowel de heen- als de terugreis, vertelt hij. Eenmaal overkwam het hem zelfs dat hij drie weken lang niet uit Ghana kon vertrekken! Na het horen van dit relaas beseffen we eigenlijk nu pas goed dat we echt heel erg blij mogen zijn dat we, reizend met Ghana Airways, vandaag zonder al te veel problemen toch nog redelijk op schema thuis zullen komen.

 

Bij de grens staat inderdaad de bus voor Schiphol klaar. Het is dezelfde chauffeur van de heenreis, de Amsterdamse chauffeur van de gehaktballen van het pompstation bij Enschede. Hij zegt dat hij ons wel in Düsseldorf gezien heeft, maar omdat we niet instapten meende hij dat we niet mee hoefden. Wat een logica! Had ons dan even aangesproken, denk je dan.

Uitgeput zitten we toch maar mooi om kwart over zeven in de bus naar Schiphol. Zonder tussenstop, dus zonder de buitengemeen heerlijke Enschedeese gehaktballen rijden we linea recta door naar Amsterdam, waar we volgens de chauffeur om half tien zullen aankomen. Als een consciëntieuze reisleidster heb ik vijftien dagen geleden mijn geheel opgeladen mobieltje meegenomen naar Ghana; het ding al die vijftien dagen nauwlettend bewaakt om vandaag op de terugreis vanuit de bus Cor en Monique te waarschuwen dat we eraan komen. Zij zullen ons dan van Schiphol ophalen. Mijn mobile telefoon heeft een florissant beltegoed van veertig euro, mijn batterij sprankelt van energie dus wat kan er nu nog fout gaan, zou je zeggen. Nou, alles dus. Per

1 januari had ik mijn beltegoed, ondanks het al staande bedrag van veertig euro toch nog opnieuw moeten opwaarderen. Dat heb ik verzuimd en nu is mijn beltegoed naar zijn gossiemijne en ook mijn mobieltje sinds nieuwjaar zo dood als een pier. Gelukkig heeft de Amsterdamse chauffeur een ruim hart en mogen we zijn telefoon gebruiken om Cor en Monique te bellen. Allebei staan ze er als wij tegen half tien ’s avonds op Schiphol aankomen.

Het is heerlijk maar ook onwerkelijk om terug in Nederland te zijn. Er is voor ons zoveel gebeurd in deze veertien dagen en toch lijkt het nu of we amper weggeweest zijn.

Jos en Monique gaan naar huis. Joke blijft deze nacht na thuiskomst nog bij Cor en mij logeren en vertrekt de volgende ochtend naar haar flat in Rotterdam.

 

Zo herneemt zich voor ieder van ons het ritme van alledag. Voor je het weet is de Ghanareis diep weggeborgen in het domein van de herinneringen.

Maar dat is nou juist niet de bedoeling.

De contacten gedurende deze veertien dagen in Ghana, zijn te belangrijk geweest om zo maar weg te ebben. We zijn vooral naar Danyame gekomen om een diepere vriendschap met dat kleine dorp in Ghana krijgen. Elkaar beter te begrijpen en wederzijds informatie over elkaar te krijgen. Dat is gelukt. We zijn er zeer hartelijk ontvangen en Danyame is op haar beurt buiten-gewoon geïnteresseerd in het leven van de mensen in Noorden.

Moet je je voorstellen: een klein geïsoleerd dorp in de bush. Geen krant, geen radio, geen televisie. En nu hebben ze daar opeens dat prachtige fotoboek over Noorden dat Jos hen gaf. Dat maakt meer indruk dan wij ons hier kunnen voorstellen. De mensen in Danyame             weten nu nog beter dat er mensen aan de andere kant van de wereld zijn die om hen geven.

 

Zevenhoven, 6 juni 2004

Bout Mud-Jansen.

 

 

 klik hier elektriciteitspalen danyame

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Copyright © Stichting Kaskazini